s i 4 T W E E D E C L A S S
IV. Het Wyfje , als het grootfte, zal ook den voorrang hebben, en van ons het
eerfte in opmerking genomen worden, gelyk wy het zelve in de 12 de Fig. met
l - uitgebreide Vleugelen zien afgebeeld. By den eerften opflag moeten de fchoo-
ne Oog - fpiegels terflond onze opmerking tot zich trekken; waar van ’er op ie-
der Vleugel, in ’t midden, één in een witachtig veld ftaat. . De grond dezer
Spiegels is zwart, met een geelachtigen ring of cirkel daar in , die een wit middelpunt
heeft, en van buiten op de eene zyde nog met een witten halven cirkel
, of boog, omgeeven is. De buitenfte rand der Boven- en Ondervleugelen
is rondsom evenredig uitgefchulpt en Olyf-graauw bezoomd; doch in diervoe-
g e , dat deze zoom aan den Bovenvleugel alleen in ’t witte, maar aan den On-
dervleugel eerft in ’t vleefchverwige verdwyne. De overige grondverwe dezer
Vleugelen is rood-bruinachtig-graauw. Ten aanzien der cieraaden zal ik één
der Bovenvleugelen befchouwen , en in deszelfs befchryving by den gemelden
uitgefchulpten zoom des buiten-rands beginnen. Op dezen v o lg t, na eene
breede bruinachtig - graauwe tuflchenruimte, eene ongelyke, gekronkelde, geelachtige
linie. Aan den buitenften hoek van den voorften rand Haat eene witte
v lak, waar aan, op de eene zyde, een breede zwarte ftreep, en op de andere
zyde eene donker-roode vlak grenft. Niet verre van deze laatfte ziet men
eene byzondere fpits toeloopende zwarte vlak in den bruinen grond. Op de
voornoemde geele kronkel - linie volgt de groote grond - ruimte, waarin, behalve
het ruime witte veld, vercierd met den fchoonen Spiegel, nog 2 a 3
kleine witte vlakjes liaan. Voorwaarts naar het lid toe loopt ’er wederom eene
gekronkelde linie dwars door den Vleugel, welke iets witter dan de voori-
g e , en roodachtig - zwart geboord is ; doch zy raakt niet ten eenemaal aan den
voorften rand des Vleugels. In de overige ruimte, waar in de grondverwe
het donkerfte is , vindt men, behalve eene witte vlak, waarin de donkere grond
aardig verdwynt, niets merkwaardigs. De Hals des Vlinders is door een witten
ftreep, die tot over het lid van den Voorvleugel loopt, van het Voorlyf
onderfcheiden. Nopens den Ondervleugel moet ik , behalve ’t gene ’er van
gezegd is, nog melden, dat het V eld, waarin de Spiegel ftaat, niet zo wit is
als in den Bovenvleugel, maar meer geelachtig - bruin. Hetisdesgelykstusfchen
twee gekronkelde linien ingeflooten, terwyl de overige ruimte' tot aan het lid
donker gevuld is. Het dikke Aehterlyf van dezen Vlinder is bleek graauw, en
in de leden of inkervingen iets helderer. Het Voorlyf is bruinkoleurig, waar
aan een kleine insgelyks bruine Kop z it , voorzien met een paar niet zeer lan-
I, g e , fmalle en geele Sprieten. De 6 Pooten zyn ook bruin, en in de 14 de Fig.
te zien.
§• 12.
, 3> De 13 de Fig. verbeeld een Mannetje, dat men, niet alleen van wege zyne
donkerer koleur, maar ook om dat het kleiner dan het Wyfje is, ligtlyk voor
een Vlinder van eene gantfch byzondere fbort zou konnen aanzien; weshalve
ik zeer noodig oordeele , het zelve volgens alle zyne Kentekens te befchry*
ven. Dat nu deze Vogel een Mannetje z y , geeven deszelfs breede en vedervorder
N A C H T - V L I N D E S S . T ab. IV. en V.
rlM
l i l
vormige Sprieten te kennen; maar dat het wezenlyk het Mannetje van o n z e r « t v
tegenwoordige fbort z y , hier van kan ik geen ander verzekerd bewys geeven,en v.
dan myne eigen ondervinding; nademaal ik niet 'alleen veele diergelyke Vlinders
bekomen hebbe uit dezelfde foort van Rupfen, waar uit ik myne Wyf-
jes verkreeg; maar ook deze beide gedachten dikwyls met elkander hebbe zien
paaren. Aan dit Mannetje zyn het Voor en'Aehterlyf, benevens de Kop' én
'de Sprieten, in ’t geheel bruin; maar de Hals is , gelyk aan ’t W yfje, wit bezoomd.
Dej Oog-fpiegels hebben hier eenerleien la n d en koleur, als by de
anderen,■ behalve dat ze by dezen, naar maate van de gantfche geftalte des
Vo g e ls, ook iets kleiner zyn De Vleugels hebben ook voor ’t overige alle
tekeningen, die wy aan de Vleugelen van ’t W yfje befpeurdhebben; fchoon de
koleuren van beide die gedachten zeer onderfcheiden zyn. Dienvolgens kan ik
de moeite beipaaren, van alle linïën en vlakken op nieuw te noemen, en oor-
deele het genoeg te weezen, wanneer ik alleenlyk aantoone, waarin hier eenig
onderlckeid der koleuren gevonden wordt. In den Bovenvleugel is de ruimte,
tullenen den buitenften Olyfkoleurigen en uitgefchulpten rand en de geele ge-
kronkelde dwars_ linie, rood bruin; de volgende breede ruimte, waar in de
Spiegels liaan , is ook iets donkerer; en het rood-bruine boordzel van den
meergemelden witten dwarsftreep is hier wat breeder, dan aan ’t Wyfje. De
. orerige grond , tot aan het lid, valt meer in het donker - bruine. Wat den
Ondervleugel aanbelangt, dezelve heeft insgelyks. zo als de Bovenvleugel
wel een breeden fchulpachtigen zoom, maar die hier bruinachtig - rood i s , en
in t vleefchverwige verdwynt. De ftreep, daar op volgende, is insgelyks
bruin- rood , en wel zeer donker. Van hier a f is de gantfche overige grond
des V leugels Oranje-geel, en ongeveer aan ’t lid met diergelyke bruine hairen
bedekt, waar mede het geheele lyf des Vlinders digt begroeid is. Voorts zyn
de Vleugels van dit Mannetje niet zo fterk met vederftof belegd, als die der
anderen, en om die reden ook dunner en doorzichtiger. Eindelyk hebbe ik
aan te merken , dat er onder deze Vlinders, van beiderleie geflachten, gevonden
worden , die helderer en donkerer van koleur zyn , het welk echter
naauwlyks eenig merkelyk onderfcheid veroorzaakt.
S- 13*
Overdag houden deze Vogels zich meeftal op onder het laag, digt en duf-
fier kreupelbofch, en uit dien hoofde krygt men ze weinig te zien. Door hunne
vermenging worden de Wyfjes eindelyk weder bevrucht, en leggen , kort
daar na, hunne Eieren; waar van ik §. 2. reets melding gedaan, en die ik hier
in de r 5 de Fig. afgebeeld hebbe. Al wie nu deze voortreffelyke Vlinder in zy- F;„
ne Infeclen-Verzameling begeert, o f wel nieuwsgierig i s , om al het g en e , *'
dat ik van die Rupfen, van haar Spinzel, en merkwaardige Eigenfchappen
verhaald hebbe, te onderzoeken , en met eigen oogen te zien ; gelieve de
moeite te neemen om de Rupfen in July, o f ook wel in Auguftus, aan de bovengenoemde
Gewaflen te zoeken; en, dezelven gevonden hebbende, die in
een