ï ?4 T W E E D E C L A S S E
T ab. X. deze, gelykaan alle o f de meefte Rupfen, 1 6 pooten te zien, ftaandë in dè-
•gewoonlyke orde. De 6 fpitze Voorpooten zyn zwart, en de overige hebben
dezelfde koleur als het lyf. Doch dit getal doet by haar niet veel tot-' de gezwindheid
; nademaal de Rups, om een korten weg af te leggen, veel tyds
soodig heeft , o f ten minfte gebnïïkt.
£. 3-
Schoon myne Rupfen geduurig . in dé bladeren blëeven zitten , waar
in zy zich met eenige weinige bruine draaden gefponnen hadden, was ik echter
niet nalaatig in haar het noodig vóedzel te bezorgen; maar zy verloftenmy
wel haalt van die moeite. Ik had ze naauwlyks vier dagen gehad, o f vond
reets, in plaats van eene Rups, eene Pop in de bladeren, van gedaante als in
3, de 3 ^ Fig. afgebeeld is. In ’t begin had ze eene blinkende zwart - bruine ko-
leur; doch toen ik ze na verloop van eenige dagen weder bezag, was dezelve
B 4. geheel en al in èene zodanige dof-blaauwe veranderd, als in de 4 de Fig. te
e' ' zien is ; welker koleur overeenkomt met die der buiten huid van Sleen en Kwetsen;
en deze verandering van koleur had zo wel by de eene als. by de andere
Pop plaats; Het L y f dezer Poppe is niet zeer dik; het voörlyf is verheven
rond, en de rug van ’t achterlyf is in tegendeel wat ingedrukt en als uitge-
boold. Aan den K op, die naar beneden geboogen is , vertoonen twee glinfte-
rende zwart-bruine vlakjes, die ieder ter wederzy de zitten, de plaats der 00
gen; en de 3 laatfte Ringen zyn door fmalle, blinkende', bruine Itreepjes van
alkander gefcheiden. Aan het uiterlte achtereinde zit een klein llaartpunt.
§• 4-
Was ik te vooren bezorgd geweeft voor de behoudenis myner Rupfen, ik
was nu niet minder bekommerd voor die myner Poppen; weshalve ik my altoos
verheugde, wanneer ik, by ’t aanraaken van dezelven , befpeürde, dat
ze zich wakker beweegden; vermits ik daar door niet alleen van haar leven ,.
maar ook van haare gezondheid verzekerd wierd. Doch toen ik , onaangezien
de onzekerheid, welk een Vlinder ik ’er uit bekomen zou, nog geduurig hoopt
e , een Dag-Vlinder te zullen ontdekken, begon deze hoop al merkelyk te
verdwynen. - Want eerfklyk, deze Rupfen hadden zich, voor haare verandering,
niet alleen met geen draad om ’t ly f vaftgemaakt, noch ook, zo als de
Dag-Vlinders der lier (Ie Clafle , opgehangen; maar haare verandering gefchied-
de, gelyk die der Nacht-Vlinder - Rupfen, in haar fpinzel. Ten anderen,
zo geleeken myne Poppen , in geflalte, meer naar Poppen van Nacht- als van
©ag-Vlinders. Na dat zy dus elf dagen gelegen hadden, kwam ’er échter een.
Vlinder uit eene derzelven, tegen al myn vermoeden, te voorfchyn; doch ik
verwonderde my nog meer , ziende dat dezelve, na dat zyne Vleugels, binnen
een half uur, de behoorlyke grootte en fterkte verkfeegen hadden, eenige druppels
hbedro.od vocht, volgens de gewoonte aller Dag-Vlinders, liet vallen.
t E E B A G - n ï N D E R S , T a b . X. 11J
Ik befchonwde dezen Vlinder nog met de grootfte nieuwsgierigheid, toen hy Tab.X.
eensklaps zyne Vleugels uitbreidde, en my te kennen g a f , dat ik uit zyne
Rups een Vlinder gekreegen had, dien ik niet alleen lang te vooren gekend ,
maar ook dikwyls by dag in de Weiden had zien vliegen en zitten, ja meermaals
gevangen. T o t welke foort behoort nu deze Vlinder? hy laat, uit zyn
Poppevlies gekroqpen zynde, een bloed - rood vöcht vallen ;hy vliegt alleenlyk
over dag, en blyft ’s nachts Ril zitten; hy draagt zyne Vleugels opgëklapt o f
boven zich geflooten; zyne Sprieten hebben aan ’t einde kolfjes; en dit alles
zyn Kentekens van Dag - Vlinders; dewyl hy nü ook bovendien zes Pooten
heeft, en de Dag-Vlinders der Eerfte Clafle 'er maar vier hebben, zo is en
blyft hy een^ Dag -Vlinder der Tweede Claffe. Wat ontbreekt ’er dan nog aan
de Hoofd - Kentekens van zulk een Vlinder ? Niets dan de gewoonlyke geftal-
te der Poppe, en de draad om dezelve. Maar eene enkele Zwaluw maakt geen
Lente; ook konnen de Schepzels en Lichaamen in geen van de drie Ryken deë
Natuure, in derzelver Claflen, zo volkomen onderfeheiden worden, dat ’er
niet geduurig eenige onder loopen, die de Kentekens van meer dan eeneClas-
fe hebben. Doch dewyl derzelver getal julfh zo groot niét is , behoeft men
niet te duchten, dat ’er eene wanorde uit ontdaan za l; -en dus is ’t , volgens
veeler gevoelen, wel ’t belle, dat men diergelyke Schepzelen onder die Clafla
ftelle, van welke zy de meefte Kentekens draagen.
§• .5- Ég
W y zullm dienvolgens onzen Vlinder onder deze ClafTe plaatzen, en than9
zien, wat ’er nog verder merkwaardigs aan denzelven te vinden zy. Laat ons
■ dan voor eerft de bovenzyde der Vleugelen van dien, die in de 5 de Fig. afge- Fig y.
beeld is , befchouwen. De grondverwe van zommige is zwartachtig-graauw,
van andere daarentegen Oker-bruin, doch de meefte, zo als deze, zyn Olyf-
koleurig, De vier Vleugels zyn aan den buiten-rand met donkere zwart-bruine
punten getand, tuffchen welken eene heldere vulling is. De gemelde punten
of tanden zyn aan de voorfte Vleugels niet zo lang, als aan de achterften;
waarin men, behalve tw e e , naar den buiten-rand fchuivende dwars-reien
donkere vlakken, niets byzonders befpeurt; dan, dat de iets helderer aderen
der Vleugelen tuflchen deze vlakken doorloopen, en daar door verhinderen,
dat die vlakken geen volkomen donkeren flreep uitmaaken. In de Voorvleugels
zyn insgelyks twee zulke reien donkere vlakken te zien, daar de aderen
lunchen doorloopen, en dezelven van elkander afzonderen. De ruimte tus-
fchen deze twee reien heeft eene foort van Koper - verwigen glans', en de ach-
terfte rand is met een diergelyken ftreep overtoogen. By gemelde tuflchen-
Z'et men> benedenwaarts, naar den buiten-rand to e , eenige witte
vlakken, van ongelyke grootte, en daar tegen over nog een paar kleiner. Aan
a? n re ^ ' nc^ rs van deze foort vertoonen zich zo wel de witte als donkere
vlakken, nu in een meerder, dan in een minder getal. Plet Hoofd en ’t Voor-
P 2 lyf