T*s. V. met roode ftreepen vercierd. Het Voorlyf heeft een met rood bezoomden
fig. 4, Halskraag, die in ’t midden verdeeld is. Aan het Mannetje, Fig. 4. is verder
geen onderfcheid in de tekeningen te befpeurén, dan dat de O lyf- groene dwars;
ftreep in den Bovenvleugel iets. donkerer, en de grondverwe van de Onder-
vleugels insgelyks wat zwartachtiger is , dan byhet W yfje;én eindelyk,dat de
buitenfle rand der Ondervleugelen hier niet roozen - rood, maar wit geboord
is. Beider gedaante is voorts eveneens, uitgenomen de dikte van het lyf. f 5.
Ik hebbe elders beloofd, dat ik niet alleen eene naauwkeuriger befchryving
van de Pooten der Rupfen, en van haar werktuiglyk zamenftel mededeelen,
maar ook dezelven, door ’t Vergrootglas befchouwd, afbeelden zoude. En
dewyl de ruimte op de tegenwoordige Plaat my zulks nu toelaat, hebbe ik eenige
Figuuren daar van ontworpen, die ik by deze gelegenheid kortlyk ver-
klaaren zal. , Fig. a. vertoont een der fpitze Voorpooten, door ’t Vergrootglas
te zien; en dus zyn ze van gedaante in byna alle Poorten van Rupfen.
Zodanig een Poot beflaat uit 3 , 4 , ook wel 5 Leden, naar dat men ’t nee-
men wil. Het bovenfte dikke en vleefchige deel is zo veel als de bovenfchen-
kel; op deze volgt een fterk lid, datreets met eene harde huid overtoogen is;
het derde lid is niet veel kleiner dan het tweede, en van gelyke Hevigheid;
eindelyk volgt het vierde, dat korter en zeer rank is; en hier uit komt een
fcherpe kromme klaauw voort. Het einde van ieder Lid is met een randje omringd
, dat by de meefle Rupfen met korte hairtjes bezet is. Het inwendig geitel
van zulk een Voorpoot is zodanig gefchikt, dat ’er uit het lyf van de Rups,
tot in het voorfte of kleinfle lid, etlyke tedere Spiertjes loopen, waar van ’er:
eenige dienen ter beweeginge van den Poot; andere tot het intrekken van den
klaauw, en eenigermaate ter kromminge van den Poot, wanneer naamlyk de Rups,
over een gefponnen draad of ander teder voorwerp kruipt; doch deze Spiertjes
zyn beter door de werking te kennen, dan door de ontleeding voor ’t oog
te brengen. De Figuuren b. c. d. vertoonen elk één der flompe Buikpooten ,
insgelyks door ’t Vergrootglas befchouwd. Men bezie ieder van dezelven in
’t byzonder. De Poot b is te zamengefteld, zo als, men de meeile Rupfen-
pooten vindt. Hy heeft naamlyk drie Leden; deze befiaan uit loutere taaie
vleefchige Vezelen, (fibris mufculofa-tendineis) , welken naar vereifch van zaaken
verkort o f verlengd konnen worden, en zyn met eene dunne huid, gelyk het
gantfche lyf der Rupfe, overtoogen. Aan deze Pooten ziet men ook zomwy-
len korte hairtjes rondsom de leden. Het' Onderdeel, of de Voetzool, is by
eenige Rupfen rondsom, by andere alleen om de binnen- en wederom by andere
flechts aan de buiten - zyde, met veele kleine, iets gekromde haakjes voorzien,
die niet ongelyk zyn aan de haakjes der Kliffen. Door middel van de.
bovengemelde beweegings - vezelen kan de Rups dien poot zo kort aan ’t lyf
optrekken, dat de Leden geheel in elkander gefchooven fchynen, en denzelven
naderhand weder uitfteeken. Wanneer zy op een platten en breeden bodem
kruipt,
kruipt, breidt zy de Voetzool by het töetreeden geheel uit, zo dat de zool Tab.V,
zich altoos naar de vlakte des bodems lchikke; maar als zy den voet optrekt ,
krimpt zy de zool en haakjes in ’t midden derwyze te zamen, dat ze met de
haakjes nergens aan konne blyven hangen; dewyl ze zich dan niet behoeft vaflte
houden. Zo ze in tegendeel op een dunnen draad, op een tederen Hengel,
opeen waggelend blad, o f diergelyke , den voet wil vaftzetten, breidt zy
eerft de voetzool uit, en treedt daar mede to e , dan trekt ze dezelve weder te
zamen, en Haat die om het dunne lichaam in diervoege, dat ze hetzelve te
gelyk met de haakjes , als niet zo veele vingeren .of klaauwen , beklemt,
’er zich op vafthoudt, en dus beurtelings haare fchreeden volbrengt. Zo dra
nu eene Rups zich op die wyze met alle haare Buikpooten aan eenig lichaam,
dat niet al te glad i s , vaflgezet heeft, moet men eene foort van geweld ge bruiken,
om ze daar van af te trekken. Dit verleent ons een onwederfpreekelyk
bewys der Godlyke Voorzorge voor diergelyke Schepzelen; want indien haare
voetzoolen niet met zulke haakjes voorzien waren, en indien haare pooten,
naar evenredigheid des lichaams, niet zulke Herke fpiertjes o f peesjes hadden,
welken deze haakjes konnen toetrekken, zou de geringfle Wind o f Regen
krachts genoeg hebben, om haar alle oogenblikken van de Planten of Boomen
ter neder te werpen; ook zou het haar onmogelyk zyn over een tederen draad
te gaan, o f by de Stengel eener Plante lynrecht om hoog te kruipen , o f op
een beweegelyk blad vafl te zitten; welke eigenfchappen haar echter, ter be-
houdeniffe van het leven, volflrekt noodzaaklyk zyn. Fig. c. vertoont eene Fig. éi
byzondere foort van Buikpooten, die men aan verfcheiden Rupfen vindt. De
dikke Boven - fchenkel is hier zodanig gefield , dat de Rups den dunnen poot;
waar aan de zool gehecht is , daar in optrekken, en ’er weder uitlleeken kan.
Zulk een Rupfen - poot komt m y , by de befchouwing van Fig. c. , niet anders
voor, dan gelyk een houten Stelt, waar van zich ongelukkige Menfchen, die
een natuurlyk been kwyt z y n , bedienen moeten. Schoon nu zodanig een Rupfen
poot zeer dun is , heeft ze echter eene breede zool, rondsom met haakjes
voorzien, door middel van welken zy even zo bekwaam is om te klaauteren ,
als de voorige. Doch men vindt nog veelerleie Rupfen • pooten, welken in
gedaante, van de hier afgebeelden, een weinig verfchillen, fchoon ze in de
voornaamfle en wezenlyke deelen met elkander overeenkomen.
§- 6.
Mogelyk zullen eenige myner genegen Leezers niet begrypen, waarom ik,
gelyk elders voorheen, zo ook onlangs by de befchryving der voorige Rupfe;
§• 7- de zogenaamde Spiegelpunten der Poppe Luchtgaten genoemd hebbe, en ’t
zal derhalve niet ondienftig zyn hier van eens reden te geeven. De Rupfen en
Poppen, Schepzelen zynde die in de lucht leeven, moeten gewislyk adem haa-
len; dat is , zy moeten iets van de haar omringende Lucht beurtswyze in haar
lichaam trekken, én weder uitblaazen. Hier van kan men zich ten vollen verzekeren
, als men maar nagaat, dat z e , wat lang in het water liggende, ver-
V a dren