244-
T ab. XI.
«t
T W E E D E C L A S S E
§. 6.
Uitgeftrekt zynde zal eene der grootften ongeveer 1 4 duim lang weezen. •
Dezelven zyn tamelyk dik , doch hebben alle de ringen niet even dik ; want
de voorften naar den kop toe zyn de dunften, en de beide achterften, van wegen
de daar op ruftende Pyramide, de dikften. De Kop is wat klein, blcek-
gtben van koleur, en van vooren tuflchen de twee vreetpunten met een geelachtig
bruin vlakje getekend. De koleur van ’t gantfche lyf is groen , echter
met dit onderfcheid, dat dezelve aan de eerfte 3 of 4 ringen en onder aan den
buik Gras-groen, en verder overal Zee-groen is. Van den kop af loopt er
midden over den rug tot in het fpitze der Pyramide eene witte linie, en we-
derzyds onder aan den buik eene andere diergelyke, welke laatften achter aan.
den ftaartklep te zamen komen. De bovenfte punt der Pyramide is geel, en
uit dezelve loopen ter wederzyde twee witte liniën fchuins nederwaarts, in zo
verre, dat ze de gemelde witte zyde-linie omtrent bereiken. Deze liniën,de-
wyl ze iets verheven z y n , verbeelden genoegzaam de hoeken der Pyramide.
Betreffende de witte punten, waar mede de Natuur onze Rups begaafd heeft,
dezelven ftaan doorgaans in de volgende orde. De Hal,s.is met. twee kleine
tegels van zodanige punten ïh de lengte voorzien; tuflchen welken de witte linie
midden door loopt. Op den eerften en tweeden Ring ftaan die punten
overdwars in een regels en op den derden kruiswyze. Ieder van alle de overige
Ringen heeft 2 a 3 regeltjes van zulke punten, die van onderen fchuins
Opwaarts naar achteren loopen. In den witten zyde-ftreep zyn de gewoone
Spiegélpunten zeer duidelyk te zien. Dè 3 Paar fpitze Pooten, zyn geelachtig
• bruin, doch de ftompen gras - groen en van onderen bruin bezoomd.
In het kruipen is deze Rups niet zeer gezwind. .
5- 7-
D e tyd der veranderinge genaderd zynde, kruipt de Rups, wanneer ze in
vryheid is, onder de ftruiken of afgevallen bladeren; wikkelt een paar o f meer
van dezelven te zamen ; en bereidt daar onder een Eivormig weefzel, datniet
Fig. 2. „ heel digt is , op die w y ze, gelyk in onze 2.Je Fig. vertoond wordt. In dit
Weefzel of Spinzel blyft ze eenige dagen te zamen gekromd liggen , en verandert
eindelyk in eene blinkende donker-rood-bruine Poppe, zo als er eene in
Fig. 3. de 3 de Fig. afgebeeld is. De koleur van ’t Voorlyf, benevens die der Vleugel-
fcheeden, is aan deze Poppen altoos wat donkerer-, dan aan ’t Achterlyf; en
aan dit laatfte zyn de inkervingen vry diep. Als deze Pop omtrent een Maand
lang, zonder eenige verhindering, in haar fpinzel gelegen heeft, komt de
Fig. +• Vlinder te voorfchyn, wiens afbeeldzel in de 4 de en 5 de Fig. gezien kan wor-
en s‘ den.
Alhoewel deze Vogel met géén bonte koleuren vercierd z y , yindt men echter
o
d e r N A C ' H T - V L I N D E R S . Tab. XI. *45
ter in deszélfs tekeningen zeer veele fraaiheden. Ik zal de 4de Fig. voor my t a b . XI.
neemen, om dezen Vlinder wat naauwkeuriger te befchryven; en tevens mei 4.
den, het geen hier verder in aanmerking dient genomen te worden. De buitenrand
van alle vier de Vleugelen is zeer evenredig uitgerond. De grondver-
we der Bovenvleugelen is glinfterend bruin; en men ziet op dezelven verfchei-
den geelachtige, fmaliè, gekronkelde en zaagvormige liniën overdwars getoo-
gen; en in de luffchenruimte zyn hier-en daar, deels lange, deels korte, fntal-
le en breede, zwarte ftreepen, die men van den overigen grond ligtlyk kanon-
derfcheiden. In deze zwarte ftreepen ftaat, midden in den Vleugel,een ovaalrond
geel ringetje; het welk de zulken, die gaerne Letters of Getallen op In-
fè&en waarneemen , naar hun goedvinden, voor eene O , of voor .eene Nul
konnen houden, zonder dat ’er iemand iets tegen zal hebben.
§• 9-
Aan den Ondervleugel is de buitenrand Oker - geel geboord,en in ditboord-
zel ziet men eene fmalle zwarte linie, die ’er kronkelende doorloopt. De overige
grond des Vleugels is Koperverwig of roodachtig - bruin; doch daar hy
aan den Bovenvleugel raakt vertoont zich een breede graauwe ftreep. De Kop
des Vlinders is, benevens het gantfche Voorlyf, donker-bruin. De Kop heeft
alle de gewoone en noodige deelen in eene behoorelyke orde. De Gogen zyn
zwart, de Sprieten bruin, lang; en aan beide de geflachten even dun, als een
paar lievige hairén. De Slaks wyze te zamengerolde Zuiger is iets langer, dan
by de meeften dezer Clafle, en zit naar gewoonte tuflchen de twee Baardfpit-
zen verborgen. Wat voorts het Achterlyf aangaat, Êetzelve is zeer helder- of
graauwachtig - bruin, ter wederzyde donker of zwartachtig bezoomd, en met
zodanige ftreepen over ’t ly f voorzien, welken wederzyds op ieder lid een wit
puntje hebben. Het laatfte lid eindigt met zwarte hairen, en is in ’t midden,
gelyk de ftaart van een V ifch, verdeeld.
&
§- 10.
De y de Fig. vertoont niets byzonders, dan dat de Vlinder aldaar zittende Hg. 5.
en met geflooten Vleugelen afgebeeld i s , om ook de koleur en gedaante zyner
Pooten te doen kennen. De koleur komt met de grondverwe van de Bovenvleugels
en ’t Voorlyf overeen, doch de hairen aan den Bovenfchenkel zyn iets
helderer. Wat de byzondere gedaante dezer Pooten betreft, hier over zal ik
by deze gelegenheid nog een weinig breeder uitweiden.
5. 1 1.
- Vermits de Pooten der Nacht-Vlinders eenige byzonderheden hebben,waar
door ze in gedaante, van die der Dag - Vlinders, tamelyk onderfcheiden z yn ,
zo hebbe ik dezelven op de tegenwoordige Plaat by vergrooting afgebeeld; en
Hh 3 de