404 H I S T O R I E
m
Lxxv bezooming inlagen. Deze Zaadicorrels zyn in de 13Je Fig. „et No
' ' getekend, en de groene deekjes met No. 9 ,9. ; de ovehgen fchce"
£0 9,». in 't niidden, ten deele aan den rand des kanaals, doch allen
bluten erde verilrooid, te liggen. Bezag ik wydere den Seck terllond van de
andere zyde, in een rechten hoek, zo lagen dikwyls de korrels van No 7 7 7
welken ik eerll aan den buitenllen rand gezien had, in 't midden, en eenLe
anderen, die my als in 't midden liggende voorgekoraen waren, lagen alsdan
aan den rand. Gelykerwyze nu de groene deeltjes, uit hoofde van huniie koleur,
ligtlyk te onderfcheiden zyn, zo können 00k de Zaadkorrels, vermies <Je
een altoos helderer is dan de ander, gemaklyk onderkend worden: en hier
door hebbe ik vaak gezien, dat deze fpyze der Polypen terllond, door den
hals, culTchen de beide kanaalen gaat, zonder in eene andere Maag te kernen
Dat ik ook daaromtrent niet verkeerd gezien hebbe, beveftigt de Heer Trem'
BLBY zelf, door zyne by gebragte waarneeming. „Ik hebbe, zegt hy in
„veelen myner Vederbos-Polypen, met welken ik myne Waarneemingen deed
„ kleine ronde lichaaraen van onderfcheiden grootte gezien, welken wit eij
„doorziehtig waren. Ik was wel van gedachten, dat deze korrels niiflchien
„Eieren zouden zyn; maar ik hebbe geene gelegenheid gehad oin te onder-
„zoeken, of myn verrnoeden al of niet gegrond wäre. Deze kleine lichaampjes
„konden gereedlyk, door de doorzichtige huid des Polyps en die zyner Celle
„heen, befpeurd worden. Zy waren in eene geHadige beweeging, en wierden
„ als van de eene plaats naar de andere gevoerd. Ik zag ze uit de Celle in 't
„lichaam van den Polyp overgaan; als mede hoe ze tuflchen de huid en 't
„ingewand, tot byna aan den wortel van den Vederbos oplleegen, en nader-
„hand weder in de Celle te rüg kwaraen. Doch dit is nog niet genoeg: die
„genen, welken door 't lichaam des Polyps in de Celle kwamen, wierden
„ niet altyd in 't lichaam van denzelfden Polyp te rüg gedreeven, maar
„kwamen geduurig van den eenen in den anderen. Dit hebbe ik met
„groote opmerking befchouwd; want zulks is een klaar bewys, dat de Cellen
„van verfeheiden Polypen zieh voor elkander openen, of liever, dat verfchei-
„den Dieren eene enkele en algemeene Celle hebben. Byaldien nii deze kleine
„Lichaampjes, welken ik van tyd tot tyd in de lichaamen van verfcliei-
„den Polypen gezien hebbe. Eieren zyn; zo zon men können zeggen, dal
„ z e allen Polypen, die eene gemeene Celle met elkander hebben, eigen zyn.,,
S- >3.
Deze woorden van den Heer T r e m b l e y beveftigen volkomen al 't gene
k te vooren, ten aanzien myner zaadkorrels, gezegd hebbe; hoewel ze ook
verfeheiden dingen vervatcen, die tegen myne ftelling fchynen ce iiryden^ cn
dezen moete ik nu beantwoorden. Hy houdt de kleine ronde lichaampjes,
die hy in zyne Polypen ontdekt heeft, vermoedelyk voor Eieren; maar dat
2 0 E T - W A T E R - P 0 L Y P E N . 405
eeen Eieren zyn, hebbe ik boven reets aangetoond*. Hy fpreekt wydersT^ßvan
een by^^onder lichaam, dac ieder Polyp bezicten zou, hec welk ik echter
nooic hebbe können vindcn; maar ik ontdekcc wel dac de hals, waarop de
V e d e r b o s zit, zieh rechcdraads vereenigc met hec kanaal van de uiterile pyp,
imofdß diC zodanig een Scokpolyp, wanneer wy ieder Vederbos voor een
kop laaien doorgaan, een veelhoofdigeu Polyp genoemd zoiide mögen worden.
O-vl^riLiiTüheii kan ook het kanaal, 'c welk in ieder tak van den Stok gevondcn
wordc, wel voor een eigen lichaam van jeder Polyp aangezicn
• To' nos toc heeft my de tyd otitbrokeo, om de Röfelfche Waarneemingen, en die van den
Heer Trembie')^ over de Eivormige lichaampjes, welken in de lichaamen der Vederbos - Po-
Ivpen pciien worden, te herhaalen. Echter kan ik niet ontkennen, dat ik, niet tegenftaande
alle de aangewende moeite van den Heer Köfel. om die Eivormige Uchaampjcs voor
lud der Waterlinzen tc doen doovgaan, dczelven nochtans voor waare Eieren houde. Rö/el
kan in zyne meening bedroogen en verleid 7.yn, door eene gelyklieid, welken de Eierea
der Vederbos-Polypen met het Zaad der WatcrUnzen können hebben. Daarbenevens können
de Eieren der Vederbos - Polypen, ligter dan het 7,aad der Waterlinzen z,ynde, en op het
water dryvende, denkelyk aan de Waterlinzen blyven hangen; en zieh bygevolg onder het
Zaad der Waterlinzen bevinden. De Eieren der Polypen zyn by hem mets anders, dan de
han gelykende en door rypheid afgevallen zaadkorrels der Waterlinzen ; waarvan hy bctuigtr,
dat hy ze door hunnen hals, tuffchen de beide kanaalen van het lichaam, heeft zien ingaan,
en dat dit zaad der Waterlinzen hun ter fpyze verftvekt. Gelykheden van twee byzondere
Lichaamen können gereedlyk aanleiding geeven tot zulk eene dwaalingj die des te eer
te verfchoonen is, om dat deze Polypen het zaad der Waterlinzen inflokken} het welk den
Heer Röfel kon misleiden, hoe zeer hy ook poogde, hierin geen misüag te begaan. Doch
wat de zaak zclve aanbclangt. dat de Vederbos - Polypen zieh niet allcen door Spruiten,
maar ook door Eieren vermenigvuldigen, heefc de Heer äe Reaumur reets in de Voorrede
van 't Zesde Deel zyner Memoiren pour fervir à l'Hifloîre des InfeStes aangetoond. Hy
heeft, gelyk ook Jujßeu, opgeraerkt, dat de Fèderbos • Polypen der Zoete fVaieren, wan»
neer ze oud geworden en iiaby den dood waren, bruine en eenigzins vlakke Eieren gelegd
hebben; waamit zy ook de jongen zagen voortkomen. Deze gewigtige Waarneemingen heeit
de Heer Trembley naderhand, door eigen ondervinding, nog bevcftigd, en deswcge aan zynen
Vriend, den kundigen Heer Bonnet, het volgende bericht, te vinden in zyne Confîde^
rstiom fur les Corps organtfis, Tom- II. Art. 317. toegezonden. » I k hebbe de Eieren dieip
»Vederbos-Polypen uit de pypen der meefte armen dikwyls zien voortkomen. Z y aitteft
»binnen in de Pypen der armen; en worden 'er doorgaans in de maand Augußus in gezien.
„ In 't bcgin zyn ze wit, en naderhand bruin. Derzelver geftalte is byna rond, iets ingedrukt»
»enze hebben rondsom eene foort van omwindzel- In September viiidc men veele disrgelyke
»Polypen - pypjes , welken eene overgvoote menigte Eieren bevatcen. De Pypjes of
„behuizingen fplyten van elkander , en vergaan meerendeels van tyd tot tyd. Zcdra
»dit geneurt, komen de Eieren 'er uit, en ze dryven , dewyl ze zeer iigt zyn,
„op de oppcrvlakte van 't Water. In 't jaar 1745. hebbe ik 'er in Engeland eene grootfr
«menigte van verzameld. Ik liec ze allengskens opdroogen; en nam ze op papieren, gelyk
»men de Eieren der Zy - Wormen doet, mede naar Holland; daar ik ze voorts droog
»bield, tot in de volgende Maand Jauuary, wanneer ik dezelven in eenige groote glazen
„met water, welken ik in myn kamer gereed had, uitftortte. In 't voorjaai- zag ik 'er
«eenigen uitbotten. De Vederbos - Polyp vertoonde zieh in 't begin als eene witte ftoftc»
»die zieh allengskens ontwikkelde, en in armen verdeelde: en in hoc meer takken deze Hoffe,
»zieh lütbreidde, des te meer nieuwe Polypen kwamen 'er uit voort,, Achtervolgens die
Vaarnceming zyn deze Polypen werklyk leevend haarende, en te gelyk Eieren leggends
Schepzelen: want fchoon hunne uitfpruitingcn, uit verfeheiden piaatzen van hun lyf, vocffïfc.
komen, zyn ze nochtans niet anders dan leevende jongen.
Fff 3 Kleem A N r«.
' Ii
ÏMÈ.