TAO.
Lxviir.
Iis- ö.
F'g-
3 H VE R V O L G van DE B E S C H RYVING
De onaanzicnlyke bruitie A a r d - Rups.
§. lü.
Gelykerwyze veele Rupien Je koleui- clor voorworpeu hebben, wa.rop of
waann zy woonen zo hcei, ook de tegenwoordige, door de Öde aan
Aardkolcur; overeenkomllig met de Aarde, w?ari„ zy S
medial onthoudt cn daar ,k kaar ettejyke reizen, in de maand Mai, in S
vonden hebte. Wanneer ilj op zekcren tyd naar eene Rups van die b «
wilde grypen was zy, m de aarde kruipende, als eene fchim uit myn gez d
waamn ik belloot, dat de aarde haar eigen Element en beliendige woom 1 J
IS. Doch waarni haar e.genlyk voedzel bdla, hebbe ik tot noff toe nfct ko
non oncdekken lehoon ik haar veelerleie gewaflen ter fpyze bezorgde. Miirehta
.s teen zeker krn.d en miflchien beflaac het in wortden; hoe 'c zy kw
haare fpyze my onbekend t,leef, hebbe ik het ongeluk gehad, van ze n S
ot de verandenng te können brengen. Alles is aan'dezelv'e bruin, behalve
kop; die, m zyne gede koleur, wcderzyds met tvvee tegenover elkanderllaande,
buuenwaai-ts gekromde, zwarte lireepen doortoogen'^is; verder heeft ied r
ring of l|d van achteren twee dwarsvouwen. Het i5^liet onmogelyk, dac •«•
int deze Rups een fehoone hoogkoleurige Vlinder voortkome; ve?n,L zodaniS
onaanzienlyke Rupien, veeltyds, by haare laatlle verandering , de gröotle
pracht van koletiren aanneemen. Maar dewyl ik er tot hier toe geene andere
nierkwaardigheden van te radden hebbe, zai ik 'er niet verder op Haan blv
ven, en voorts de gelegenheid afwachten, of ik raißöhien door den tyd iets
meer van haaren Vlinder te zeggen vonde; laatende thans op deze volgeu
De kleine rooäachtig - gramiive R u p s met een geelen Kep
en ihergelyke bezoomtng aan de zyden, benevens andere '
zwarte cieraoden; die zieh op den Lindeboom onthoudt.
%•
Voor zo veel ik door de ondervinding gcleerd hebbe, is deze Rups, in de
/ J e /-ig. afgebedd, met alle jasren even genieen; doch indieti zy 'er is, dan
wordt ze in de maand Mai, in eene tainelyke nienigte, op de Lindeboonien
aangetroffen. Wen vindt haar als dan in ien, of ook wd in raeer bladeren
ingewikkeld; wdken zy door een draad te zamen weet te trekken. Byaldieil
lemand haar nu, uit dien hoofde, onder de Bladwikkders wilde piaatzen ik
zou er met tegen hebben; te meer dewyl, ze haare uit bladeren bellaaiide
woomng ook tot fpyze gebruikt; en zieh terllondeen nieuw verblvf bezoret,
wanneer zy zieh, de helft van haare wooning verteerd hebbende, er
lanr
i EK O V E R I G E INSECTEN. 34S
langer gelieel in verbergen kan. In 't vooqaar, toen ik de tegenwoordige Tab .
vond, waren ze gantfch niet zeldzaam; doch zo min als ik ze in dien tyd ter
veranderinge konde brengen, even zo min hebbe ik ze naderhand weder können
vinden.
12.
De lengte van de grootllen dezer Rupfen, die ik gezien hebbe, beliep
naauwlyks één duim; en ik mag, niet zonder reden, vermoeden, dat ze nooit
grootcr worden. Doch fchoon ze dus, met opzieht, tot de grootte, juiil niet
aanxienlyk zy, heeft ze nochtans tekeningen, die maaken, dat ze wel verdiene
befchouwd te worden. Haare grondverwe is roodachtig-graauw; en men ziec
in dezelve op ieder ring of lid twee iangkwerpige zwarte punten, die op den
rog der Rupfe, in de lengte, twee reien uitmaaken; daarenboven heeft ze,
in den roodachtig-bruinen grond, nog ontelbaar veel tedere, witte puntjes
of Ilipjes, en aan iedere zyde eene hdder-geele bezooming. De kop is geel,
en heeft een zvvarten bek. Het daarop volgende halslid zou ten eenemaale
zwartzyn, indien het van achteren geen hddere bezooming had; ook fchynt
'er eene heldere linie midden door te loopen. De tien llompe buikpooten zyn
bleekgeclachtig, maar de zes voorilen zwart, Indien deze Rups in haare celle
ontruft of geftoord wordt, zoekt zy, dewyl ze zo fnel achterwaarts als voorwaaris
Iruipen kan, alle gevaar door de viucht te ontwyken.
Einddyk hebbe ik nog op deze Plaat afgebeeld
De blinkende gladde, hruine R u p s met een heläeren Kop,
en vyf insgelyks heldere Lindvormige ßreeipen.
i - >3.
Toen ik het jaar 1753 beleefde, waren 'er reets tien jaaren verloopen,
binnen welken tyd ik de tegenwoordige Rups, hier in de Fig. te zien,f'i. S.
Hechts twcemaal gevonden had; zonder dat ik ze naderhand ooit weder ontdekt
hebbe. Wanneer ik ze voor de eerftemaal in de maand Mai zag, had
ze, by haare dikte, omtrent de lengte van anderhalven duira, en was bykans
volwalfen; doch voor de tweedemaal Vönd ik haar, in de maand J m y , omtrent
de helft kleiner, eenigzins ingefponnen in de Genifla - of Brenibla'deren, van
welken zy zieh ook tot haare fp^ze bediende. Vermits ik ze nu de eerflemaal
zo veel grooter dan de tweede reis gevonden had, zo vermoede ik, dat ze
haare Rupfen - geftalte den gantfchen Winter door behoiidt, en in den vo!-
Zomer eerft ia een Vlinder verändert.
.5 14.
Deze Rupi heeft eene fchoone Kaftanie-bruine grondvetwe; haar lyf loopt
Zdi Deel, ide Smk. Y y naat