4 9 8 h i s t o r i e
Tab. dat zyn kop een groen bloempje vcitoonde, 't welk in zyn midden eene brecde
en fchyf had. •
i x x s i x .
i 8 .
Allioewel ik boven gezegd hebbe, dat deze Polypen, wanneer ik 'er ander
tvater , daii 'c gene waaruit ze gehaald waren, by goot, meerendeels fneuveldcn
; zo ftaat iny nu echter desaangaande nog te berigten , dat zulks alleeii
in 't begin gebeiirde ; cn dat ik , wanneer ze een tyd lang by ray gehiiisveii
l i a d d e n , wel ecnig Rcgenwater , dat niet te koud was, tot verfrisfcliing by 't
ander gieten kon. Dan , wanneer zulks te dikwyls gefchiedde, was het Inin toch
fchadelyk ; en, fchoon ze van natuiir zeer teder zyn , hebbe ik nochtans veeleii
Van dezelven een gantsch jaar lang- behouden. Gelyk voorts de dood der over
i g e foorten veelmaals door een zeker ilag van Lützen verhaaft wordt, zo wierden
ook onze groene Polypen dikwils zo fterk van dezelven geplaagd , dat
zy 'er eindelyk het leven by infchooten. Doch, natuurlyk ftervende , ofcen
al te koud water de oorzaak van hunnen dood zynde, zo trekken zy vooreerft
gelyk raeermaals gezegd is , hunnen kop en armen dermaaten binnenwaarts'
dat 'er niets ineer van gezien könne worden ; zy blyven vervolgens, eenige'
dagcn , op öene en dezelfde plaats, gantsch roereloos liggen ; waarna zy in
fraaie groene ronde kogeltjes veranderen , die eene witte bezooraing hebben;
fig. 7. hoedanig een 'er by vergrooting in de jäs Fig. onder 't oog gebragt is; en
Flg. 8. daarbp vergaan ze in cen grocn ilym, zo als de Sfte F/g. vertoont. Zulks
hebbe ik veelmaals gezien ; en wyders niet min dikwerf waargenomen , dat
deze Polypen zieh ook, gelyk de Oranjegeele en bruine foorten, op verfcheiden
wyzen verdeelen ; waardoor ze dan insgelyks zonder Jongen uit te geevenj
vermenigvuldigen.
S- '9-
't Is jammer , dat de Heer Rff/e/ de Proevc, welke den Heer (die ze echter, Velgens
zyn eigen gezegde, niet dikwyls en niet zorgvuldig genoeg genomen iieeft,) nocii den
Heer Prof. Uchtenherg geiukt is, ook niet eens lieefc ondernomen, om naamlyk ftukken van
onderfclieiden foorten van Polypen te zamen te Enten. Want'da; zon in dit geval, gelyk de
Heer Qoeze, in zyne Hoogduitfche Overzerting der Trembleyfclie Hiilorie der Polypen, piS^.
398. aanmei-kt, ongetwyffeld de zeldzaamfte Enting geweeft zyn, wanneer men de helft van
een hruim» , en dhe l f t van een groenen Polyp te zamen koppelde 3 als wanneer 'er een
Polyp met een bruinen kop ea groenen liaart, of met een groenen kop en brninen ftaarr,
uit VQortgekomen zou zyn. Het zon 'er alleenlyk op aankomeu, of de groenen, in vergelyking
van de bruinen, niet te teder zyn. De Heer Goezs belooft, in zyne Overzetting,
dat hy'er nog eens de Proef van neemenzali doch of hy 't gedaail hebbe, eilofzehem geiukt
zy, dan nietj daarvan is my tot nogtoe niets voorg;komen.
Kleemann,
Z 0 E T - W A T E R - P 0 L Y P E N, m
Schoon hiermede nu alles befchreeven zy, wat ik, door myno Proefneemin-Tab.-
ffcn met de Polypen , geleerd hebbe , kan ik evenwel van dit onderwerp
nog niet geheel afftappen. Ik hebbe naamljk , onder de kenmerken , waaruit lxxxlx.
de Heer T r emb l e y erkent dat de Polypen Dieren zyn, ( in myn Voorber
i c h i , 8.) ook gezegd, dat ze bei 'Liebt nagingen : en dit brcngt iny te
binnen , dat ik nog wel iets van derzelver zintiiigen diene te melden. De
Polypen dan , Dieren zynde , hebben ook zinnen, bygevolg eene Ziel ; ja
zelfs, volgens hec gevoelen van den Heer C r u s i u s , nieer Zielen dan ¿et).
Ikzal hier zyne gedachten, voor dat ik verder van de Zinnen fpreeke, woordlyk
piaatzen; te eerder, om dat ze de wonderbaare vermeerdeting der Polypen
, door de inkerving of verdeeling , op eene vernufcige wyze verklaaren.
Zyne befchryving » komt hier op uit : „ Ken der grootlle Wonderen van de
„ Natuur (zegt hy) ontdekt men in de Zoifhysa , diergelyken de Polypen
„ zyn ; dat is, Dieren, welken, behalve hunne Dierlyke Natuur, ook iets van
„ de Natuur der Planten hebben. Het zelve bellaat hier in, dat hunne Jon-
„ gen , gelyk de takjes aan de boomen , uitfpruiten; en zieh, na hunne be-
„ hoorlyke grootte verkreegen te hebben, van de Kweek-moeder s afzondereii;
„ ja dat de Jongen, nog voor de afzondering, raenigmaal reets weder andere
„ Polypen draagen ; mitsgaders dat zy zieh , door middel van doorfnyding,, '
„ laaten vermeerderen alzo 'er, in de plaats van het afgefneeden Ihik, aan ie-
„ der iluk weder een ander aangroeit. Hunne voortplanting gefchiedt, zonder
„ eenige blykbaare paaring. Dat deze Schepzelen wezenlyk bezield zyn, toq-
„ nen 'hunne bedryven ; en uit de lillen, mitsgaders uit de gezwindheid, waai--
„ niede zy hunnen Roof vangen, mag nien gegrond befluiten, dat hunne Zie-
„ len alle andere Zielen der Dieren in volmaaktheid overtreffen. Hunne Voort-
„ planting moet, gelyk de Voortzetting van alle Dieren en Planten, door eene
„ Preformatie en uitwikkeling verklaard worden. Daaruit, dat de jonge Po-
„ lypen uit de ouden voortfpruiten , zou men n-.ogen afleiden , dat het Lichaam
„ van den Polyp overal met Eiertjes gevuld is , die andere Polypen in zieh
„ hebben; dat dezen verder, door het Voedzel en den Wasdom van den Ou-
„ den , aliengskens even zo tot hunne uitwikkeling ryp worden , en voort-
„ groeien, gelyk de zogenaamde oogen of knoppen aan de Planten doen. Dot^h
„ het gene 'er 't minile van te verwachten was , is derzelver Voortplanting
„ door middel van verdeeling en doorfnyding. By aldien inen de oorzaaken
„ hier van wil nagaan, behoort men zieh te hoeden , van iets aan te neemen,
„ 't welk de enkelvoudigheid van eeii iegelyken , zelfs den onedelflen Geei):,
„ nadeelig zy. Anders zal men zieh , in plaats van eene zwaarigheid uit d -n
weg
* Ch. A üg. .CR, u s i u i . Philof P.P. in zyne Hoogdnitfche Janl^
voorzichtig tiadsßken dsr Natuurl-ske Verßkjnzelen. Leipz.
cn vcrvolg.
Sss a
tot yt behoorlyk en
tweede Deel. .bl. ia2($
f i p
M l ' J i i i i l
i ' í í í
Vi
III '-f;
Ir' h - i l l i f i i
l i l i ; !
¡Ílífí
t I