' ' Ì ^ s M ì ì t . :
R'I»
H I S T O R I E D E R
X X X V I I I minute, van de oudcn afzonderden. Gelyk nu de beide lyven van dezen Polyn
LXXXlll''" elkander overeen kwamen, zo ft„iid
Utt. C. j" " ' ' '"''•den der Knie, welke de lyven raaakten; en ds
Polyp zat op denzelven vaft. Jk nani dikwyls vermaak in dezen Polyp re be*
Ichouwen," inzonderhcid waiineer de armen van één der koppcn eene gelukkira
vangft deeden; want dan l'cheen het, dat ook die van den anderen kop 'et
deei m zottitcn te ueenien.
§• 32-
Tot dus ver de Proeven, met deze foort van Polypen genomen, verliaald
hebbcnde, zal ik iiu ook melden, wat ik ten opzichte van iiunnen Dood
opgemcrkt hebte; dat voomaamlyk in twee byzondcrheden beftaat. Een derieKen
heeft de Heer T r emb l e y reets befchreeven; maar van de andere
daar ik van fpreeken wil, heeli, voor zo veel ik weete, noch hy, noch
iemand anders iets gemeld*. Ik hebbe, naamlyk, in den Herfft, aan meer
Polypen van deze foort waargenoraen, dat 'er iets uit hun lyf groeide; 't welk ik
in 't begin noch voor een buitengewoonen arm, noch voor een jongeii Polyp
Iton houden; en dat aan zommigen van verfchillende gedaante was. By de
tneellen kwam het echter dezerwyze te voorfchyn. Aanvangklyk fciieen liet
eene uit verfcheiden grove, doch heldere deelen bellaande uitpuiling te zyn,
die van nur tot nur aangroelde, tot dat ze eindelyk de gedaante van een
laag voetftuk had. Kort daariia, zelfs terwyl deze uitpufling nog in 't groeien
was, kwam 'er uit het midden een kogel te voorfchyn, die allengskens zichtbaarer
wierd, tot dat hy Zyn volkomcn wäsdom cn ^crtiilrc icbcsn bcrclkr cc
hebbcn; wanneer dit uitwas zieh in die gedaante vertoonde, welke ons voor-
LXXXIIl'^™" by Lett. k in de i tte Fig. van Tali. LXXXIIL; daar de Polyp vergroot
Hg.i. afgebeeld. De kogcl is hier door Lett. a. aangeweezen; dezelve zat in 't
Lfti. 'b, begin zeer na aan dit voetftuk, en zonderde zieh, van oogenblik tot oogenblik,
m a. „ejj
* «oewel de Heer Rofel, dit fchfyirende, dachte, dat de Heer Trembley van eVen diergelyke
Itogelvorriiige gcwaflen , "hoeianigeii hy aan de Polypen bel'peurd ¿ad, gecn gewag gcniaakt
feebbe, is 't nochtans zeker, dat '¿e iiisgeiyks %o \2.ti Trembiey, als door anderen, vvaaige-
Bomcn zyn. Ook zegt Röfel zelf h-ier na, by de bsfcliryving der bruine Polypen tliet
tiootnvormigè armen in p., hoe hy vaii gedachten is, dat de uitwallcn, dòor den Heer
Tretnbley waargeuomen, en van welken hy iiieende, dat het de Eieren der Polypen konden
weezen, eigenlyk de kogelvorinige gewaflcn zyn, waar van hy hier fpreektj en welken
hy veel meer vergroot en duidelyker afgel-eeld heeft, dan de Heer Trcmhky. Maar dcwyl
het ko?elvörmig gewas, door den Heer m ß òtìtdekt, ondoorzichtig, bruin en ftekdigj
en dat van den Hefer Trembley teii deele wie. ten deele geelachtig gezièn is; zo tviryiiéleik
toch, öf ze beiden v^el eenerle-e kogelvörÄTge geWafìèn aan den Polyp waai genomen hebben.
Oiidertuflchert is de Heer Trembky Kiet vài gédàchtetì geweift. dat dit gewas een kenteken
Van ziekte der Pölypcn zy, fchoon hy zulks «rei van andefe gewalTen , die tich aaft de
F<>lypen vÄ-toöncn, ei welken hy vän oaderichiidèn gedaanten vond, be^urd heeft.
m s T O R I J E POLYPORUM.