5 o 8 H I S T O R I E
rAij,3vC.d|e kundigheden, welken zieh, otn zo te fpreeken, van zelven ainbooden
die dan ook nog wel by de genen, welken haar bezaten, geheim gehoudeii
w i e r d e n ; toen, zeggc ik, waren zodanige Steenen in geen achting; en, zo
men dezelven nog al cenige befchouwing waardig fchatte, wierden ze toch
yopr niets anders dan-voor fpeelingen-der Natuur gehouden. Doch, zo dra
e r , m laater tyden, door de vlyt veeler Geleerden, gelyk in alle Weetenf
c h a p p e n , zo ook in de Namurkunde, een iiieuw Licht opging, befchouwde
men diergelyke Steenen met raeer opraerkzaaraheid, en de proefneeraingen
met dezelven leerden eindelyk, dat ze niet alleen afdrakzels van andere natuurlykc
. hchaamen, maar ook weezenlyke in Steen veranderde lichaamen
waren. OndemtfTchen kon men nietbegrypen, by wat toeval zy, z o wel op hooge
- B e r g e n , als in dicpe gronden geraakt waren; te meer, dewyl de-Dieren en
P l a n t e n , welken zy vertoonen, dikwils in die Landen, waarin ze verllecnd
-gevonden worden, gantfch onbekend ryn. Zo verbeeiden ook de MolTelen en
.Slakken, die in Steen veranderd zyn, MolTelen en Slakken, welken alleen in
de Zee leeven; en echter worden ze opgegraaven in Landen, ven-e van de
Zee gelegen, als by voorbeeld, in Zwltserland, Zwaben, Frankenland enz.
§• 3-
- Dat deze Moflelen en Slakken eertyds waarlyk Dieren geweeil zyn, zal
niemand in twyffel trekken, die dezelven ooit by waare MotTelen en Slakkeit
vergeleeken heeft; waarom ook de meefle Kenners derzelven den fpot dryvcn,
met dezulken, die voorvvenden, dat diergelyke Steenen. daadlyk van zelvcn
i n de aarde groeien; of zo gefchapen zyn. Ook vinden zy weini»- geloof,
die onderftellen, dat de Eieren dezer Dieren, met de dampen uit het water
o p g e h e v e n, naderhand weder nedergevallen, en tot Vifchen en Schiilpdieren,
doch iti het droo;3;e tot Steen geworden zyn. Anderen, welken de voortteelin»-
der Dieren, en dus ook die Steenen, uit eene verrotting willen doen voort"-
k o m e n , veidienen hedendaags volrtrekt geene aanmerking. Daarentegen hceft
het gevoelen der genen, die den oorfprong dezer' Steenen van den Zondvloed
iifieiden, tot hiertoe de meelle goedkeuring gevonden; inzonderheid na dat
W o o D W A B D , een beroemd Engelfchnian, veel moeite aangewend heeft,-om
znlks dnidclyk en oroflandig te bevvyzen. Maar, fchoon dit gevoelen een
langen tyd, boven anderen, den voorrang behouden hebbe; heeft echter vcrvolgens
de Heer M o n o , een Itahaan, deze fteiling ten eeneinaal overhcop
zoeken te werpen. Doch zyn gevoelen, volgens het welke de Bergen, doo(
Aardbeevingen uit de Zee opgereezen, de Moflelen, Slakken en Schulpeti
mede onihoog gebragt zouden hebben, kan tot nog geene algemeene goedkeuring
verwerven*. Ik acht my niet bekwaam, deze verfchillende gevoelens
door
" By (tie -gmcn, welken het gevoelen van den Heer Mra niet können tocHemmen, moete ifc
•teker cngenoemd Natuurkundigen voegen,, die zieh beroemde de Stelling van den Ete
, Ai»/« le verbeteien, 2,yn Werk, m 't Jaar ¡765- K Snemn, h-j Joban Henärich Crämer,
Z O E T - W A T E R - P O L Y P EN. 5 0 9
door myne uitfpraak te beflilTen; maar voege my tot nog by den genen the Tab. X€.
deze verfleende lichaamen aan den Zondvloed toefchryft; derwyze echter, dat
ik met den Heer K r u g e r geloove: i'.dat 'er wel veel van den Zondvloed
„ a f te leiden zy, maar dat 'er ook nog ouder overflroomingen geweell: zyn,
„ d a a r wy geene berichten van hebben; dewyl dit alles binnen een jaar, of
„ z o lang de Zondvloed geduurd heeft, niet wel hceft können gelchieden*.,,
, uitgegeeven, liccft dcicn Tytel: pniofipiifdu Fermaaklykheden, of op venmft en or.äervmäing
gegronde Procvi en, hoe de Zee-Mojfelen waarlyk op de hoogße Bergen, cn in de
'hardfle Steenen, gekomen zyn; benevens eene duüfelyke Verktaaring der Aardbeevtngen,
op de nieüws Onderxoekingen der Feronderinge des Aardbodemiy van den Heer Lazarus
Maro. Deie ongcnoemde Schryvcr heeft in 7.}n zogenaamd gioijdig Werk, pag. 565. beiden
de grondftellingcii, zo van den Heer modward, als van den Heer Moro, onderzochtj de
cerlie verworpcn, en de laatfte wel in vecle opxichteu toegeftcmdj maar ook in veelc
fluklcen zoeken te vcrbeteren en natuurlyker te verklaarfeu, Dh zyn Werk verdient derhalve,
i-nyns bedunken?, zo wel als de ftclling van den Hcct-Moro, op de Vraage: hoe de waarlyk
verwende Moflelen, Slakken cn andere Zeedicren op en in de hoogfte Bergen gckome.a
zyn} van een icgclyk, die dezelve, tcn waarfchynlykfte beantwoorden wil, wcl nagelceren,
cn in uverweeging genomen te worden. Zyne Verklaaring, hoe. in den algemeerien'Zondvloed
, alle hooge Bergen overttroomd zyn, cn hoe onze Aardkloot gcnocgzaam Waters
daartoe hebbe können verichatien, fchynt my, ichoon ze in de Natuur ook nict genoeg»
. zaam gegrond wäre, nochtans natuuriyker te wcezcn en mecr waarfcliynlykhcids te beheizen,
dan de Verklaaring, die Kircber, Burnet, JVhüton, Heyn, JVocdwaard, I^ioro en anderen,
van deze droevige gcbeurtcnis, der vcrwoeftinge onzer Waevcld door 't Water, gegeeven
hebben.
K l e e m a n n . .
• Ik vlnde ook tot nog toe geene reden, waarom ik dit gevoelen niet zou toertemmenf
want dewyl het thans bckcnd gcnoeg Js, dat een vreemd Lichaam in Ryk der Mineraakn
door de Evaporatie (Uitwaaflemitig) en bnpragnatie (Bezwangering) een Steenachtig.
weezert aanneemtj en dewyl ir.en ook Weet^^at 'er warn-te Wateren en eene bckwaame
onderaardfche ligging toc veieifchc worden, zo kan men'er uit belluiten. dat'er, aangezien
deze dingen van den beginne der Waereld fchynen gewecil te Zyn, en nog bcftaan; dat 'er
reets voor den Zondvloed diergelyke gev/eeil ?.yin dat 'er. in onze dagen ontiiaan, en in 'c
toekomende ontiiaan ziülcn. Ondertuflchcn wille ik hier mede niet zeggen, dat 'er onder
de Zee - Schepzelen, als MolTelen, Slakken, Vifchen, enz. zulken zouden zyn, die zo oudals
de Waereld waren; hccwel 'er werklyk eenige beroemde Scliryvcrs zyn, die, uit hoofde
van zekcre aangenomcn onderilelliogen en körte begrippen, het derwyze en niet anders gciooven.
Waat, volgens het Godlyk getuigenis van Moza, is imraers de Aarde, waaronder
09k de Bergen behooren, reets op den derden dag, cn alzo twee dagen voor de Schepping
der Watcrdiercn, ten voorfchyn gekomen. By gevolge können de Bergen toen riog geene
Zee - Schepzclen uit de Zee met zieh opgebragc hebben j dit gedierte inoet fpadcr, deelsvoor,
deels in den Zondvloed, en deels na denzelven, in en op de Bergen, door Aardbeevingen,
üveritroomingen, cn andere toevallen gekomen, en vevßeend geworden zyn. Daar--
tnboven kan men, dewyl men du weet, dat men in alle Gewcft&i op de hoogfte Bergen,
die zoratyds honderd mylen voortloopen, Vcrllccnde dingen viiidt,, met zekerheid daar uit
belluiten, dat alle deze hooge Bergen, fchoon hunne hoogte vaak van'50 tot 4000 voctfnboven
de vlakte der Zee vcrheven zy, euis met het vi'ater der Zee bcdekt zyn gewccih
dat verfcheiden derzclven eevtyds, met hunne viaktens en dalen, der Zee ' ten grondllage ge--
• diend nioeten hebbenj en dat integendeel nienig oord der Waereld, 't welk thans der Zee
itn gfond dient', ecrivds droog Land geweeit kan zyn. Wel is waar, dat de Heer de la
Condamine (zie de Naiuurlyke Hiftorie van. Btißn, ade Deel, pag. 87-.; die zith vcelc
, Tt: 3 jaa.-
I v I