53i> H l 5 T Ö a I E
S- 'Sö
s g.
1^1
Toi. Geiyk nu wyders het eene Dier een fcherper gezicht, of een fyner reuk
i.xxxviuijeeft dan het ander; zo können dezelven ook wel met meer of minder zin
ixxxix. tuigen begaafd zyn; en hier van können onzc Polypen tot een bewys dienen
Een grooter getal van oogen fchync liun te noodzaaltelyker te vfeezen bemerkt
zy meeftal vail blyven zitcen; en dus menigmaal van honger zouden "moeteii
vergaan, wanneer 't hun onmogelyk wäre, de Infedlen, die in 't Water in't
welke zy zieh bevinden, rond zweinmen, en hun tot voedzel ftrekkrä te
zien. Zy weeten dezelven, 't is waar, behendig te verraflen, wanneer ze hun
te na komen, en hunne armen aanraal^en; dan dit gebeurt niet altoos * en dus
kan 'er ook een tyd komen, dat ze hun voedzel moeten zoeken. Het gezicht
is hun derhalve noodig; maar wat het gehoor betreft, dat onzen Polypenfchynt
te ontbreeken, ik kan, hoe meer ik al hun doen en trachten belchouvue es
ryplyk overweege, niet bezefFen, waar het hun toe dienen zoude. Dat ze in
tegendeel een teder Cevee/ hebben, is niet alleen daaraan te bemerken dac
ze, zodra het Water, waarin zy zieh bevinden, bewoogen wordt, ofiets'ftrydigs
hen. beroert, terllond te zamenkrimpen; maar het blykt ook uit hunne
behendigheid, met welke zy, als meermaals gezegd is, de Infeflen, die hunne
armen maar even aanraaken, weeten te vangen, en, ichoon ze zieh trachten
los te wikkeJen, wel vall te houden. Vermits men daarbenevens gewaar wordt
dat ze een Infeft, 't welk zy verrall, en met de armen aan den raond gebragt
hebben, ten eerHen weder van zieh werpen, als 't hun niet behaagt, zo geeft
dit, myns bedunkens, klaar genoeg te kennen, dat hun de Smaai inso-dyks
niet ontbreekt. Nademaal men nu wect, dat de ILeuk zeer na verknocht^s inet
den Smaak, zo mögen wy ook deczen den Polypen niet weigeren. Dan het
zy daarmede zo als het wil, ik ben althans van gedachten, dat al het voorensgezegde
genoegzaam toont, hoe onze Polypen, op zyn allerminile, met drie
Zinnen begaafd zyn, en bygevolg, niet alleen Zien, maar ook Foekn en
Smaake» koanen. Het geen dit denkbeeld te meer verfterkt, is, dat ze uit
dB menigte der kleine Infeften, in welker gezelfchap zy beftendig leeven,
eene keuze weeten te doen. Men ziet dat ze de kleine Waterfpinnen, de
Slakken, de Revers en de Bloedzuigers, waar voor ze vrees fchynen te hebben;
nooit aanraaken;, dat ze integendeel de Watervloon, waarin; zy, boven
anderen, veel fmaalss vinden, benevens eene foort van kleine Slangetjes en Maden,
onder veele anderen, weeten uit te kiezen en te vangen.
S- S4-
Hier mede zou ik myne Befchryving der Arm-Polypen können beduiten;
maar, dewyl ik in 't eerfte Deel myner Hiflorie der Infeften, gewag gemaakt
hebbe, van eenige Polypen, die in Steenen gevonden worden, zo vindeikmy
verplicht, ook nog iets van dezelven te melden.
Be-
HISTORIAE POLTPORUM.
j! . S. ffl^d '-r. £H . ficic ar cpc^.
E i i p i
i j
I i i
i i i '
•Ü'lr^;;!!;
• i l i l i i l i i
t l