4 ^ 4 h i s t o r i e
T x i v i i i " ] hejjoenue, tut aan den kop of de armen na zieh trekken: den flaart
weder vailgezet hebbende, fteeken zy den kop met de armen op nie™
LXXXIlO'Oorwä'i-ts; en die Iierliaalen ze zo menigmaal, tot dat ze ter piaatze gekoinen
zyn, daar ze weezen willen. Eene tweede manier van gaan gefchiedt in
dezervoege. De Polyp lleekt, wanneer hy zieh in de geftalte van de genoem-
F i . 7 - de Öde bevindt, zyn ftaart en lichaam zodanig in de hoogte, dat hy genoegzaam
als op den kop llaa, gelyk hy in de ^dc Fig. afgebeeld is. Zulks gedaan
hebbende buigt hy den iiaart wederom naar beneden , zec denzeiven
v a f t , tilt het voorlyf op, en flaat over, tot dat- hy zieh met de armen vafl.
houden kan; door zulk een beurtelings overnaan verdubbelt hy zyne fchreeden.
Van deze beide manieren van gaan bedient de Polyp zieh op den vlakkea
g r o n d , of aan de zyden van 't glas, waarin hy bewaard wordt; doch als ze
uit de laagte om hoog, of van de hoogte in de laagte willen weezen, dan
Hellen zy eene derde manier van g;aan in 't werk. In 't eerfte geval zoeken
s y , met een himner lange uitgebreide armen, iets, dat hooger is, te bereikej
en v.ill te houden, alwaar het ook maar de oppervlakte des waters; en dan,
k-ti gevat hebbende, trekken zy hun liehaam, door het verkorten van dien
a i n i , oni hoog. Byaldien ze dan weder naar de diepte willen, blyven ze met een
voi kör ten arm aan 't gevatte voorwerp, of aan de oppervlakte des waters
h a n g e n ; en laaten zieh vervolgens, door 't uitrekken van denzeiven, nederz
a k k e n ; waania zy zieh, of met een anderen arm, of met den ftaart, aan
eenig ander voorwerp zoeken vaff te zetten; op die wyze begeeven zy zieh
menigmaal in 't water zelf, en aan de zydevlakten van 't glas, van de eene
piaats naar de andere. OndertulTchen kan de eerrte foort van Tab. LXXVI.
en LXXVÜ. wegens haare körte armen, zieh niet zo wel van deze manier
van gaan bedienen. Vermits ik nu verder begeerig was om na te ipeuren, of
deze Sehepzels ook niet konden zwemm'en, zo hebbe Ik hen menigmaal,
w-.mneer ze aan de bovenvlakte des waters, of aan de zyden hingen, met
geweld gedwongen, om zieh van hnnne piaats te begeeven; niaar ik won 'er
nicts anders inede, dan dat ze in eltander krompen, ten bodem vielen, en
• n die verkorcing menigmaal een nur lang onbeweegelyk bleeven liggen, voor
dac ze zieh weder uidlrekten*. Middeierwyl is de tegenwoordige foort wel de
* Uc Heer Trembts^ lieeft de Polypen, welken hy tot zyne Waarueemingen gebniiiite, ook
nooit aan 't zwcmmen kommen brengen, noch ze zien zwemmen. Alle de Polypen, diehy
van hunne zitplaatzen losmaakrc, en in 't midden van 'c Water bragt, zakten, of fchielyk
of langlizaam, naar den bodem, naar maafe dat ze meer of minder uitgeftrekt ^ of te zamen
gekrompcn waren. Een enkele evenwel, in wiens Maag hy een luchtblaasje meende gezien te
hebben, bkef, na dat hy hem van zyce zitplaats losgcmaafct had, boren op het water. Dan
"de Heer Dr. Schäfer heefc ze in tegendeel niet aileen zien zwemmen, maar ook daaruit
het derde vieemde hulpmiddel opgemaakt. waarvan zy zieh, in piaats van te gaan of te
krui-
Z O E T - W A T E R - P O L Y P E N . 4 2 s
«niHiKfte van allen; zy kan niet lang in eenerleie houding of geflalte blyven,Tm
„,aar verändert zieh bellendig en o.p veelerleie wyzen.
§• 8.
L x x x i i r
Zo zelden als men onze tegenwoordige Polypen in de Lente en den Zomer
tnet lon<ren bezet vindt, even zo zelden worden ze in den Herfft zonder dezelven
gevonden*: en gelyk ze in dit jaarlitizoen veelvuldiger voorkomen, zo
„ „ ze dan ook op hun grootfte, en hunne vermeerdering gefchiedt alsdan
insgelyks het meefte. In 't begin vertoont een jonge Polyp zieh enkel als een
wiatje gelyk in de Bg. van Tai. LXXVIIl. te zien is; op den tweeden e n f ' ^ 3-
derden dag komen reets de armen, als zes of Zeven tedere puntjes of knoptes
te gelyk ten voorfehyn; op den derden of Vierden dag llrekken ze dezelven
zomtyds al tamelyk verre uit; en op den Vierden en vyfden dag hebben
ze reets de halve grootte van de Moeder; van welke zy zieh dan ook beginnen
te ontdoen, en die ze vervolgens g;eheel verlaaten. Maar nimmer hebbe
ik ze, aan alle foorten, fchoon ik 'er duizenden byeen hadde, op den eerften
dag van de Moeder zien los gaan; des het bezyden de waarheid zonde zyn,
te zeggen, dat deze Polypen gewoon zyn des morgens Jongen uit te dryven,
die des avonds reets volwalTen zyn, en de Moeder verlaaten.
. s- 9.
ktuipen, bedienen. Hy zegt in zyne VerhanJeling Tan de Armpol^pen, pag. if.: „Zjr
, ziemmen niet zelden in 't midden van 't Water, vry en onverhlnderd, van de eene
„piaats naar de andere; en wel, 20 vaak als.ik het gezielt hebbe, indiervoege dat hnnne
„Armen altoos boogswyze gelyk een Springbron - ftaan „
gen, gelyk een IVaterftraah die, uit eene fbntein
een booe nedervalt.) OndertulTchen heeft de Heer ]
bkl OL Mfel, door konft aan 't Zwemmen können brengen. De Bhedzuigers kruipen
doorPaans aan de zyden van 't glas, waarin ze bewaard worden, rondsomi echter können
ze Zwemmen; en zulks gefcliiedt door eene leevendige ßlngerende beweeging, doch zelden
voor dat ze ontruft worden. Das is 'er wel niet aan te twyffelen, dat de Polypen ook
werklyk können Zwemmen; als leevende in een daanoe geichikt Elements doch dat zy
•et door konft niet toegebragt können worden, komt naaftdenkelyk daarvandaan, dat ze
door de aanraaking gedwongen worden zieh te zamen te trekken, en in eene onnatuurtuurlyke
eeftalte te ttellen. Maar ten aanzien van den gang, die deze foort van Oranjegecle
Polyra volbrengt, heeft de Heer JuHitie - Raad Muller in Kippenhage, welke zieh
beroemd eemaakt heeft door zyne HiUorie der Wormen in zoete wateren. in zyne Fermmt
s f fuceinta Hifferm, Havnix S Leipßx, 43. I77+. Fol- Part alt. pag. 15. nog
eene andere manier waargenomeni volgens welke het voorfte en agterfte gedeelte zig beurt-
. lings zou beweegen. Geametrum cum pofierior pars anteriorem femper ßfuatur, Hidrs
aiiteriur et polierior t pedum humaniorum inßar allernatim procedit.
K L E E M A N N .
• De beroemde Heer Juftitie-Raad Muller in Koppenhage fpreekt zulks eenigermaate tegen,
in zyn bovengenoemde Werk pag. H- en zegt: dat hy "er op den tweeden Mai veelea
• met Jongen gevondeü heefti welke ondervinding de Heer Ge«, en ook ik zelve, gaerne
toeltemmen.
K L E E M A N N .
Zde Deel ails Stuk. Hi
f '
' i :
' • 1
m