5 4 « H I S T O R I E
TiB. verwilTelen,- en uit dien lioofde hebbeii zc ook in de vergrootG zäg^
XCVI. onderfcheiden geftaken. Hun lyf bellaat uit een wicachtig flym; en fdiooa
ze geduurig van gedaante veranderen, zo blyft hetzelve altoos vooraan op zyn
dilille, en van achteren, by het aanzet-punt, of den ftaart, op zyn dunlte.
Wanneer zulk een Easterdpolyp zyn dikke voorfte deel, daar eigenlyk de kcp
en de mond is, opent, gelykt dat deel zeer wel naar liet uiterlle einde van
cene Trompet of Schalmei; en het heeft ook, gelyk dezen, aldaar eene verdieping;
terwyl de buitenrand, even als onze oogendekzels, met eene rei
körte hairtjes, van gelyke lengte, bezet is, die, zonder ophouden, beurtswyze
in beweeging zyn. Alhoewel nu deze rand zieh gemeenlyk cirkelrond
vercoone, ziet men denzelven nochtans ook menigvverf inet eene inkerving.
Deze Basterdpolypen können met den mond een bellendigen wervelftroom of
draaikring in 't water maaken; en door middel van denzelven veelerhande
kleine lichaamen tot zieh trekken; mitsgaders, het geene hun niet aanftaat,
weder van zieh afilooten. By hunne onderfcheiden beweegingen verlengen zy
zomtyds hun lichaam, of ilrekken het volkomen uit, en openen dan altoos
het voorfte deel; op een anderen tyd verkorten zy hetzelve, of trekken het
ylings te zanien, en dan zwemmen ze; wanneer hun lyf insgelyks op
veelerleie wyze verändert.
s . 15-
By aldien men deze Sehepzeltjes, zo als zy in de SHo Fig., aan een Waterlinze
zitten, met opmerking befchouwt, zai men de voigende veranderingen
aan hun lichaam können waarneemen. Zy trekken hetzelve, naamiyk,
zodanig te zamen, dat 'er omcrent niets van te zien zy; doch het duurt niet
z«f. ;/Älang, of het komt weder, als aan die, met Uli. getekend, blykt, kolf- of
liever knodsachtig te voorfchyn. Daar op beginnen ze hun voorfte deel
Trompetswyze te openen; en dan hebben ze de gedaante van de Letter i.%
maar, op zyn grootfte uitgeftrckt zynde, die van k. OndertulTchen, even als
by deze beweegingen nu hier, dan daar, ¿en dezer Basterdpolypen fnel opkrin7pt
cn zieh weder uitftrekt, zo verdwynen ze ook allen te gelyk, op de
minfte ongewoone beweeging of fchudding, die ze befpeuren. Even zo veränderen
zy ook, wanneer ze de plaats, alwaar zy zieh vaftgezet hadden,
verlaaten, (gelyk dikwyls gebeurt, dat zommigen zieh van hnnne gczellen
verwyderen, in 't water rond zwemmen, en weder tot hun gezelfchap te rüg
keeren, of zieh ergens anders vaftzetten, j op onderfcheiden wyze; zo dat zy
Le!t. ni. 'er nu eens kort en dik, gelyk die met m m m. getekend zyn, uitzien; dan
». lang, als die van n., en dan klein en dik, als die van o. In 't zwemmen
maaken zy, nu eene rechte, dan cene llangswyze linie, en zomtyds een
rondgaanden cirkel. Maar, gemerkt ik ze zelden langer dan 5 of 6 dagen
in 't leven kon houden, hebbe ik noch hun wezenlyk voedzel, noch hunne
voorcteeiing können ontdekken. Middelerwyl blykt, uit al het voorensgemelde»
ge
Leu. I.
en Í.
ZOE T-W A T E R - P 0 L V P E N. 547-
genoeg, dae ze van de knodsvormige Basterdpolypen onderfcheiden zyn, door TAB.
de ein hunnen mond zittende hairtjes; en nog boven dien daardoor, dat zy,
fchoon ze gezellig leeven, echter zomtyds enkel hier of daar gaan zitten, en
zieh nooit met hunne ftaarten zodanig vereenlgen, dat ze gezameniyk ééa
lichaam uitmaaken. *
De
• In de Hoogduitfche Overzetting van de Trcmblcyíchc Hiftorie der Poljpcn, Ilde Aanhangzel,
pag. 483-486. vindt men ook eene foort van Polypen bcfchrecven, welken ik houde
?oor deze Sciulraeiachtige ßasierdpolypen van den Heer Röjel Vermits ik nu van gedachten
ben> dat de Waarneemingcn van den Heer Trembley nog können volmaaken, 't
gene aao die van KÖfel ontbreektj mI her den leergierigen Leezer met onaangenaam zyn, dat
ik deielven hier aanhaale. „Ik hebbe, Zegt de Heer Trembky, geduurende dezen Zomer.«
(die, mar myn gedachten, de Zomer van 't jaar 1744 was,J »nog andere kleine Polypen
„waargenomen, welken andcrmaal van de Struispolypen," (dus noemt de Heer Tremblef
diergelyke Basterdpolypen, als de Heer Räfel op Tab. XCVII. heeft afgebceid>)" versífchillende
waren. Zy hebben» naanilyk, in vergelyking der breedte van hunnen mond,
„nagenoeg de gedaante van een tamelyk langen Trechter, weshalve de Heer de Recumur
„deielven Polyperon Eniontioir {Trecbtervurmige Polypen) genoemd heeft. Ik kenne dric-
„erleie foorten dez.er Polypen, als groene, blaauwe cn xuitte.*^ (Jammer is 't, dat de
Heer Trembley •'er geene Afrekening vao gegeeven heeft.) "Men moet ze al dikmaalsi en
« i n verfcheiden gelUlten befchouwen. voor dat men 'er een naauwkeurig begrip van vor-
»men kan. Hun voorfte deel is meer te zamen gefteld, dan het aanvangklyk fchynt.
«Aan de .Randen van dit voorfte deel ontdekt raen eene teer nierkclyke beweeging. Wan-
„neer men ze in eene zekere ligging befchouwt, gelyken deze randen, in hunne bewee-
,»ging> een ingctand Rad, of eene fchroef zonder einde. die zieh zeer gezwind bewecgt.
„De Trechterpolypen formeeren geene StruilTen of (Vederboflen.) Ik hebbe opgemerkt,
„dar de kleine Waterdiertjes, die 'er voorby wilden zweomien, eenigcrroaate als aange-
„houden wieiden, cn in deszelfs opeoing of den mond des Trechters vielen. Zelfs hebbe
t , ik meer dan eens veelen van de kleine Eivormige Inleflcn, het een na her ander, in deze
„opcning zicn vallen. Uit eene andere opening kwara een gedcekc deZer Diertjes weder
„ u i t j die ik echter nog niet naauwkeurig geuoeg beichryven kan: doch veele anderen zag
, , ik daarenlegen .in 't lyi der Polypen blyvcn. Zy dienen hun, naar alle gedachten, tot
„voedzel. De Trechter - Polypen vermcnigvuldigen zieh ook door eene vtfdecliyig m twee
„Ihikken, doch op eene andere wyze, dan by de Siruispolypcn gefchiedt. Want zy
„verdeelen zieh, noch in de lengte, noch overdwars, maar veel eer in t-ween, van de zyae
iyfchuim door. By deze verdeeling heeft de eem Polyp den oiiden kop, en verki-ygt eeo
„nicuw Staartcinde: terwyl de ander integendeel een nieuwen kop erlangt cn 't oude
„Sraarteicde behoudt. Dien met den ouden kop noeme ik den Boven-, en dien met den „rieumn kop den Onder'Polyp. Het eerfte, dat men aan een Trechterpolyp, die zieh
5,verdeel«i wil, wasnieemt, %yn de lippen van den Ondcr» Polyp, of de doorzichtige Randen,
„die zieh by een volmaakten en nog geheelen Polyp zo gezwind beweegen. Deze lippen
„van den nieuwen kop vertoonen zieh aan deq Polyp, die zieh verdeelen wil, op eenigen
„afftand . beneden de oude lippen, oratrent twee derde van de lengte des Polyps, van den
„kop af te rekenen. Zy Itaan ook niet naar de lengte in eene rechte linie, maar iets
„fchuins. Men beipeurt ze enkel aan hunne langkzaame beweeging. Dit ftukje van 't
„lichaam nu, dat aan de Uppen vaft is, krimpt allengskens in cen klomp te zamcnj de
„lippen voegen zieh ongcmcrkt by elkanderi en aan de cene zyde des Polyps komt een
3,bultje te voorfchyn, waaruit zieh eindelyk de nieuwe kop vormt, welke met de nieuwe
„lippen voorzien is Eer dat nu dit körte deel nog grooter wordt, kan men rcets de
„beide zieh formeerende Polyoeu ocderfcheiden; en, vervolgens verder voortgcgroeid zynde,
„hangen de Polypen niet veel meer aan elkander. De Bovenfte hangt daii alleen nog aan
5, den Oßdcrlkn met het uiterfte achlcreinde, het welk nog aaa de iofzyde van den Ona
' „d y .