H I S T O R I E
T«B,
LXXIII.
foott aangaat, ik hebbe dezelve in de niaanden van Mai, Juny\ July en
Jugaßus, ja zelfs nog in 't begin van Septemier, in de met Waterlinzen
bedckce Vyvers onzer Gewcllen, gevonden; en men lieeft 'er my veele Emmers
vol van t' huis gebragt; doch na deze maanden kon ik zodanige Polypen
niec meer vinden. Ondcrrnnthen zyn ze echter, fchoon 'er in de genoemde
maanden eene tameiyke menigte van voorkome, gelyk ik 'er dan dikwyls 30
en meer bosjes van byeen gehad hebbe-, in dezelven zo menigvuldig niet aan
te treffen, als de Polypen met hoornvormige armen; en men ontdekt ze 00k
niet zonder veel moeite; ter oorzaake, dat deze Polyp zieh ten eenemaal in
z y n huisje te ragge kan trekken, en zieh nooit geheel laat zien. Het eerflc
g e f c h i e d t , wanneer hy de geringlle buitengewoone beweeging befpeurt; docli
als ik zegge, dat hy zieh nooit geheel laat'zien, zo bedoele ik den gantfcheii
b o s , waarin meer Polypen te zamen woonen. Deze is altoos grootdeels oiider
d e Waterlinzen verborgen, daar veelmaals nog allerleie andere dingen by ko.
men, v/elken de Polypen, met een lymig vocht, rondsom hunne wooningen
fchynen vall te hechten; invoege dat een Polypenbos, even als zomniige
V/ater • R u p f e n , altyd eene foort van bedekking om zieh hebbe, waarvan men
den Polyp, zonder het lyf CS befchadigen, niet ligclyk los kan miijiken. Die
dien hoofde zyn de Polypen ook eer aan de oppervlakte des Waters, daii in
d e diepce te zoekcn; en in dac geval moec men nog teifens die voorzichdgheid
4. „He t ondei'fchcid tuflchen den ftam der ^ederhos-Polypett, viizv h}xis]t% flcclits uit
«een flymachtig overtrekicl beftaan, en zekere Zee-koraaleii, die eene valle cn fteenachtigc
„huisvcfting voor de daarin woonende Polypen ryn. fchynt niet zo gioot te weeien. Eeo,
„ i n 't Water gebleeven. verßorven ftok vaa Federlos Pol-.pen, is- s a vefhard bevonden,
„dat hy, buiten het watcr,'en onder ccn Vergrootglas gebragt, een tak" van een koraal-
„fti-uik vertoondc} cn zodanige gcdroogde Hulz.en zyn insgelyks, als eea kalkachtig fluk
„van Z.ee-koraalen> met z,uure geeften opgezet.
5. „Een ßuk, met Bergolie doorzichdg gemaakt, heeft nog, byna in alle de takjes.dt
„bruine licl-iaanipjes, die Jufieu cn de Reaumur voor Eiercu gehouden hebben, denkend«
„dat 'er de longcn uit voortkwamen.M
By dcze gclegcnheid, zegt de Heer Blumbach'. „Dit fchynt gewis ßrydig tegen de Na«
5,tuur der Plantdierenj ten winfte heeft noch Trembley noch iemand anders, voor zo veil
„ik we.eie, zulks können beveßigen.,, Maar fchoon ik het ook tot nog toe, uit eigen ondervinding.
niet könne bcwaarheden. zal ik echter in 't vervolg santoonen, dat de Heer
Tretnbky zulks naderhand beveftigd heefr. In het voortreifelyk Dagboek der Reize van den
Heer Lepechin, door verfcheiden Provincien van 't Ruffifche R y k , I. Deel, pag. i6. wordt
ook gewag gemaakt van eene foort van Federbos - Polypen, welken de reizende Geleerden
by de Stad fVolodomir, in een oud bed eener Riviere aan Rivier - MolTelen > Slakken, en
ook op in 't Water gezonken Rysjes zittcnde, ontdekt hebben. De beroemde Heer Prof.
Pallas rnaakt ook gewag vaU' ¿izt Tedei-bos- Polypen {Tubutaria Fmgofa) in 't I.Deel
zyner V<c\ze, pag. 20. en verzekert, dat deze groore foort niet ongelyk is aan het gewas
der Zwamnaen. Naderhand heeft hy ze nog in veele ßilflaande Wateren aan de Okkä en
fVoJga gevonden i en 'er, in Nov. Comment. Acad. Sdent. PetropolU. Tom. XU., eene befchryving
en afbeelding van medegcdeeld.
Voor .'t oyerige toont de Uta Trembley > uit de Voorrede van de Hiftorie der Infcöen
vsn den Heer de Reaumur van het Zesde. Dee3 ze!i ^aan, dat 'er ook in de Zee aog
verfcheiiicQ Vcdcrboj-Polypen gevonden v/orden
KLEEMANN.
2 0 E T - W A T E R - P O L Y P E N . 3 9 $
leid 'Cbniiken, dat men zorg draage, van gcene ¿e ramfte beweegrag-teT.B
-mkeS Zodra zy zulks befpewen,- krimpen ze allen te gelyk bmnenwaarts
hiro Stok, die, wanneer zy alle hunne vederen uitgebreid hebben, een
kHc of miltie, van witte Starrekruid - b l o eme n vertoont, gelykt dan naar een
S r ' v s l e ; waarin hy, die van onzen Polyp geen kenn is heeft, nooit een eevrad
Sehepzel zoeken of verraoeden zou. Wanneer ik d.envolgende een Vede
bes, of anderen Polyp zoeke, neeme ik,, uit het met Waterlinzen bedekte
™ter een deel Waterlinzen, cn doe ze in een klem met helder water gevuld
A i Als dit eenige unten fiil geftaan heeft, befchouwe ik hetzelve door een
raiddelmaatig Vergrootglas op de voorziohtiglle wyze, zonder de geringfie bel
e f f i n g aan de tafel te maaken; of te gedoogen dat er iemand m myne
kamer kome of gaa. Wanneer dus alles geheel ftä en in ruft is, zo komt er,
,u. hier dan daar, onder de Waterlinzen, een bloemvormig bosje voor den
dw- en dan is naderhand de gantfehe bos ligtlyk te ontdekken. IntufTchen
moete ik hierby erinneren, dat. men den gevonden bos niet uit het water
moct neeraen noch droog laateii worden; want toen ik zulks eens by ge^al
deed dacht ik mynen Polyp weder verlooren te hebben; nademaal het bosje,
dat te vooren .z<i ,fchqon - i n 'c water gebloeid had, w e l j a een gefiolten en
vQraieloozen klomp geleek, zo als de kuit van Vi fdien of Kikvorfchen. Schoon
^vvders onze Vederbos-Polypen, als ze eene fterke beweeging ontwaar-worden
terllond allen te gelyk hunne vederen of pluimen mtrekken, zo volgt
nochtans niet, dat ze dezelven allen te gelyk weder nitbreiden. In tegendeel,
wanneer de inwooners van een Stok zieh eens verborgen hebben, komen zy
vervolgens zeer langkzaam, niet voor dat 'er eene ftille ruft is, en dan nog
de een na den ander, weder te voorfchyn; zelfs blyven «y menigmaal ¿¿n,
iwee of drie dagcn agter; zo dat het fchyne, als of ze dood waren; ook
komt het my voor, dat ze als dan eene foort van ziekte lyden, waardoor er
Wer en daar eenige takjes verllerven; uit welken echter, na verloop van twee
of drie dagen, weder jonge fpruitjes uitfchieten; die zieh kort daarna als jonge
Vedetbos - Polvpen vertoonen; hoedanigen alhier in de 3ds Fig. by ee. te
zien zyn. En 'zo hebbe ik menigmaal waargenomen, dat de Stok, wanneer
een gantfeh bosje Polypen vergaan fcheen te zyn, dewyl 'er in drie of meer
dagen geen Vedeibosje meer aan te zien was, weder op niemv eene tameiyke
menigte jonge Polypen te voorfchyn bragt.
t)it vergaan der oude, en 't uitfpruiten der jonge Polypen, hebbe ik
raeeftal in July en Augußus ondervonden. Daar benevens hebbe ik tot myn
groot verdriet" befpeurd, dat deze . P o l v p e n veeltyds , door eene foort vac
kleine, heldere en doorzichtige Water-Infeften, onder welken veelerleie foor
len zyn, die van zommigen ook onder de Polypen geteld worden, groot na-
W ¡yiien; ea dat, eelyk de erootfle Dieren, tot de kleiijfte, R u p s toe,
E e e s Hun.