DEft O V E R I G E N INSECTEN.
hem afrukken, dan hem krygen zal.
S7S
Tab L\l
en LVII.
Nu zullen wy onzen Kreefc eens van zyne onderzyde befchoiiwen, welke
gedaame ons de gemeide Tab. LVI. en LVII. genoegzaam zal ophelderen;
Lngezien in de eerfte Fis- 5- het Mannetje, en in de tweede Fig. 6. het
Wyfie omgekeerd vercoond wordt. In de Fig. zien wy vooreerft de verfcheiden
aan den kop zittende deelen. Wy hebben te vooren reets van eenigen
derzelven gewag gemaakc, en ze Valien in deze Fig. duidelyk in 't 00g: ik
raeene de zes Sprieten en de twee beweegelyke zydefpitzen. Niet verre van
de plaats, alwaar de beide lange Sprieten hunne mleding liebben, zien wy
twee groote en dikke Tanden, welken aan hunne heldere vleefehverwige koleur
te kennen zyn; en waarmede de Kreeft al zeer harde lichaamen klein
byten of vermaalen kan. Dit hebbe ik eens, cot myne verwondering, in een
langwerpigen aarden-pot, die van binnen wel verglaafd was, en waarin ik
eenige Kreeften opgedooten, en met een zwaar dekzel bedekt had, waargeiiomen.
Toen ik na eenige dagen myne Kreeften bezichtigde, bevond ik den
pot rondsom aan den bovenrand uitgeknaagd, even als of Iiy met eene vyl
in 't ronde uitgevyld wäre. Vermoedelyk zal niemand ooit ondervonden hebben,
dat de Kreeften in fiaat zouden zyn, om zulks met hunne Schaaren te doen;
des zy 't noodwendig met hunne Tanden gedaan moeten hebben; waarmede
zy meer krachts zullen kunnen oeffenen, dan met hunne fchaaren. Achter die
tanden ziet men, in deze ligging, het Keelgat van den Kreeft; en boven
dezelven een paar kleine beweegelyke ledemaaten; die door een ander, doch
iets breeder paar, ten deele van onderen bedekt worden; welken de Kreeft,
20 wel als de bovenften, dikwyls beweegt. Deze leden dienen hem waarfchynlyk,
niet alleen om de tanden t6 zuiveren, maar 00k om de kleine deelen
van zyn voedzel in den mond te brengen. Ter zyde van de tanden befpeurt
men een paar dikke en lange Vreetfpitzen, die veel overeenkomll met de
pooten hebben, maar echter tot het kruipen van den Kreeft niet gebruikt
worden. Ze dienen hem veel raeer ter vermaalinge van de fpyze; waarom hy
ze ook altoos binnenwaarts krom geholfen houdt. leder derzelven beilaat uic
vier leden, van welken de beiden naaft aan 't lyf flaande de diklien, en van
binnen met borftelhairen bezet zyn; doch het uiterfle einde is met eene
fcherpe klaauwfpits voorzien. Deze Klaauwfpits ftrekt niet zo zeer om de
fpyze aan den mond van den Kreeft te brengen, als wel om het voedzel
vaft te houden,- en dus zou het niet ongevoegelyk zyn, wanneer men denzelven
den Vreetklaauvi noemde. Ter piaatze, alwaar deze Vreetfpitzen hunne
inleding hebben, is ter wederzyde ook nog een teder, dun en beweegelyk
draadachtig deel te zien, welks gebruik ik tot nogtoe niet wecte. Naaft die
gemeide toadachtige deelen, hebben de beide dikke armen, of groote fchaaren
haare inleding. De overige acht dünner pooten, by paaren daaropvolgende,
N n s vet