H I S T O R I E Ö E R
Het Madenachtige Slangetje,
T A B .
x e n i .
Fig.v.
en 1,
Leti, a,
in b.
noeme. Ik gceve hetzelve dezen naam, om dat ik het wczenlyk in den
beginne voor eene Made van die foort liield, als die, daar Muggen of Wiegen
uit voortkomen ; nademaal het denzelven, zo wel in de uiterlyke geilalte
als ten aanzien der maniere van kraipen, veelal gelyk is; fchoon het, zo
min als "t Merkuur-Slangetje, en als 't geene ik hierna befchryven zal, van
gedaante verandere. Ik vond hetzelve insgelyks in de wateren, daar Polypen
in waren, en zomwylen in eene groote menigte; ook onthouden de Polypen
zieh inzonderheid veel by dit Slangetje, om dat het hun tot fpyze dient. In
de glazen, waarin ik ze ontdekte, hebbe ik ze nimmer vry in 't water zieii
zwemmen; veel eer kroopen ze, zouityds alleenlyk aan de binnen zyde van 't
glas, even als de Maden, langkzaam voort; doch wel meelt onthielden ze
zieh, of op den grond, of aan de op het water dry vende Waterlinzen,
gezellig by elkander; zo als 'er eenigen in de iHe Fig. onzer Tab. vertoond
worden. In de aJs Fig. is 'er één alleen afgebeeld; om te zien hoe het
zieh vertoone, wanneer 't zyne grootlle lengte, die zelden een halven duini
beloopt, verkreegen heeft. De dikte van dit Slangetje is niet altyd eveneens;
dewyl het dezelve byna geduurig verändert; ondertufichen is 't van achteren
iets dunner, daa van vooren; en da beide einden zyn gantsch flonip: voor
*c overige is de koleur in 't algemeen flechts wit.
§• iS.
Om de andere Eigenfchappen vali dit Slangetje des te duidelyker aan ts
toonen, hebbe ik hetzelve ook by vergrooting afgebeeld; en volgens die a!^
beelding zien wy, zo wel in de 3<lä als in de 4de Fig. by a. den kop, cn
by i'. den ftaart. Naar het uiterlyk aanzien, zyn deze beide deelen, de dikte
citgenomen, jliirt niet veel van elkander onderfcheiden ; en hunne gellalle is
van die gedaante, dat tnen in den eerllen opflag niet zo tertlond zoude können
zcggen, waar de kop, en Waat de ftaart zy. Doch, wanneer nien dit
Slangetje met geduld befchouwt, en een tydiang op deszelfs doen en laaten
Seht gecft, ziet men, dat het deel met a. getekend in 't kruipen altoos vooriiit
gaat, mitsgaders dat het Slangetje daar door zyne fpyze inilokt; en het
uitgezoogen overfchot door het dünner deel weder uitlooft; weshalve men
den naam pan kop aan 't eerile niet möge weigeren, en 't laatfte zeer wel
den ihari könne noemen. OndemiiTchen heeft de kop nochtans anders niets,
waar aan hy te kennen zou zyn; als gelykende, in de vergrooting, raeer
naar een afgeftompten of afgefneeden Slokdarm: ook zyn 'er geen oogen aan
te zien ; en de mond is mede, althans ten eerllen, zo ligt niet te ontdekken,
Men kan denzelven naauwlyks befpeuren, byaldien men 't Slangetje niet
befchouwt, terwyl het bezig is rae: zyne fpyze in te flokken; want fchoon
• het
• ^ N R R N !
lUSTORIAt POLYPORUM.
•• - . • — =