FT
'i 'i ; .
j j;! -
; .b'.i'.Vji?
s r i m'^ßv '{cl v..
• - V. • \ •
-,
Z O E T- W A T E R - P O L Y P E N. 533
iiet ook aaii de eene zyde ecne foort van fpket of kloof hebbe, zo ontdekt Tau.
men echter, als het deze opening indiervoege te zamen trekt, als in de XClIf,
i'ig. by a,, oök in die gedaame nog geen recht teken van een Mond. Aan
de eene zyde, niei verre van deze opening, zitten gemeeniyk enkele kone
iiairtjes; die evenwel iets langer zyn dan de overigen; waarmede het lyf, aan
de eene zyde, van den kop tot aan den ftaart derwyze bezet is, dat dezelven
als 't wäre eene rei van verfcheiden hairbosjes uitmaaken. Voor 't overige
fchynt het gantfche Slangetje, van vooren af tot asn den ftompen ftaart, uit
eene witte darmachtige, heldere en doorzichtige Huid te beilaan; door welke
men alle de ingewanden, benevens de daar in zynde Ipyze, zeer duidelyk
ontdekken kan. Doch de ingewanden zyn hier van een gantsch zonderling
maakzel: hunne koleur is bleek geel, en ze gelyken naar cen veelvoudig doch
ongelyk toegebonden Darm; wiens deelen bertendig even zo veranderlyk als
ohgeljk zyn.
§. 19.
' Toen ik de' ¡ii Fig. vervaardigde, had dit Slangetje bygeval ecne Wäter-
^loo in 't lyf; die ik eerll ter piaatze, door Letter i. aangeweezen, ontdekte; ¿f/i.
maar ze wierd van tyd tot tyd verder naar achteren geichooven, en verloor
daar by tefFens iets van haare voorige gellalte. Vermits ik nu meermaals
diergelyke Watervloon van verfchillenden aart en grootte in dit Slangetje
befpemd hebbe, zo twylfele ik geenzins, of ze zyn voor het zelve een lekkcr
beetje; doch het is my tot heden niet mogelyk geweeft te ontdekken, op
lioedanig eene manier zy deze Vloon, die zcer Ihel in 't zwemmen zyn,
betrappen en vangen.
Het Slangetje, in de 4Je Fig. afgebeeld, had op dien tyd, zo als ik 'er
mede bezig was, twee zeer jonge en kleine Watervloon in ' t lyf ; van welken
de eene omtrent in 't midden by ä. en de andere naby den uitgang b. zat;
welke laatfte ook wel dra, als eene drekflof, met cenig flym, by e. ultgeworpen
wierd, terwyl ik het Slangetje befchouwde. Met die zelfde Slangetje
ondernam ik de eerlle proef, cm te zien, of het ook door de deeling vermenigvuldigd
konde worden. Ten dien einde fneed ik het by f . en f . tweeniaal
door; zodat ik 'er, diisdoende, drie ftukken van verkreege,- van welken
dat in de 5tle Fig. het kopfluk uitmaakte, waar in a. den kop aanwyft; de
^de Fig. vertoonc het middelftuk, en de jàa het Staartftuk met den ftaart h.
Deze drie flukken nu befchouwde ik dagelyks, met alle opmerkzaamheid; en,
ichoon ik niet gezien hebbe, dat zy weder tot volmaakte Slangetjes geworden
zyn, zo twyffele ik 'er echter geenszins aan, dat zulks gefchied zy ; nadetnaal zy
jiiet alleen vier volle weeken gezond bleeven, en zieh bewoogen, maar ook
Vyy 3 Uei-
F:s- 4.
Leu. d.
en h,
Lett. e.
lei,, f f .
Fii. 5.
6. en y,
/,<•«. ».
Leu. t.