4 ! 8 H I S T O R I E
t ivvTiT , , wy, ter bepaalinge des onderfcheids, ook hun ovetir
te hulp te neemen, al is 't, dat hun de Oranjegeele koleur allcea
LXXXin^g™ ''•y™- De voorgaande (Iroogeele foorc van Polypen is, gelyk we gezicn
hebben, naar achteren dikker dan voorwaarts, het zy ze zieh intrekke, ¿fuit,
breide; dan hier befpeurt men het tegengelklde. Het achterlle derde deelfc,"
tegenwoordige foort is zeer dun; doch ze heeft echter aan 't einde iets kolf.
achtigs of bolvorinigs; waarmede de Polyp zieh, gelyk een Bloedzuiger, van"
zet; vervolgais neemt het iyf, omirent het midden, allengskens in dikte loe
et^ wordt naai het feopeinde weder dunner. De Kop is we! dikker en bolvor!
jniger dan het aqhterlle deel, maar de Polyp verändert deszelis gedaante meer.
i-paals, invoege, dat hy nu eens langkwerpig en fpitstoeloopende, dan eens
rond, en dan wederom plat fehyne. Om kort te gaan, de Polyp kan den
kop, 7.0 wel als het lyf en de armen, gedimrig. van gedaante veranderen
§• Î
De fchakeering in de koleur van deu Polyp is oük. naar gerade dat hy licli uitftrckke of
inkrimpe, onderfcheiden. Hoe meer de Polyp zieh uitftrekke, des te holderer wordt iy
van koleur, en fterk te zamen gekrompen zynde is hy donkerer. Intuflchen doet de verV
icheidenheid des voedzels, en de koleur der ingefloktc Itifc£leiv mede zeer veel tot de verfcheidenheid
der koleurea, die men menigmaal aan eenerleie foort vaa Polypen ontddt,
Dat evenwel de Polypen hunne koleur niet enkel van de koleur der iogeflokte Iiifeftea
bekomen , maar ook eene eigen koleur hebben, blykt uit de Waarneemingen van den Heer
Rö/el, die verder in 21. verhaalt, dat hy, uit een doorzichligen cn ougekoleurden Arm
: dez.er foort van Polypen, een Oranje-geelen Polyp Heeft zien voortkomeo, fchoou dezd«
) nog geene fpyz.e gennttigd hadde. De Heer Tremble^, waargenomen hebbende, dat het ya.
ichil der koleuren by de bruine Polypen afhing van de verfcheidenheid des yoedzels en de
koleur der ingeflokte Infeûen, welken door de tedere Luid des Polyps heen fchynen, vi«!
op de gedachten om deze Dieren te verwen. Met dit oogmerk gaf hy bun ftukjes van it
kleine zwarte Waterflakken, en allen, die dezelvcn genuttigd en verteerd haddeu, v/icrden
in 't kort zwart. Ook verkreeg hun Ivf, op het nuttigen d^er kleine zwaite Kikkcrwormfh
;es, na de verteering, eene tanielyk donkere koleur. Wyders heeft hy met de kleine hoog-
• roods Wateripinnen, en derzelver afgetrokken roode vellen, de Polypen, wdkea hy'er
mede voerden, fchoon vuurig'rood gemaakt. Hy nam 'er insgelyks de proef van, otn zynE
bruine laiigarmige Polypen, v/elken de Heer Röfel, na deze Oranje-geelen, befchryft, groej
tf. verwenj met dit oogmerk gaf hy hun de groene bladluiien van de RoozenilriiikeD tc
eeteni en hy befpeurde, dat ze, na de verteering. met eeu zeer flaauw groen hjankctiel
• oyerßreeken waren. Gemeldc Heer Trembk'S bezocht ook, om zc met ftukjes van Tcrfcheiä<
D,bl,aemen te vuerea, ten einde hunne koleur daardoor te doen veranderen; dan, fciooo.
twee ¿yner Polypen eenige ftukjes infiokten, zy ipoogen ze cchter weder uit. Ve:
zette hy zyne l^lypen in een weekzel . . (Infufte,). .
!at hy van geele Ringelblo.
blaauwe Ridderfpooren gemaakt had, om om te te zien zien of 0
ze ia 't zelve leeven. en door de
daarin zweevende gekoleurde deeltjes ook geverwd konden worden. Maar zy konden in dit
. îiliit n;ei leeucn. Deze en. diergelyke. proev^n toonen zpnneklaar, dat allé Polypen^ uitgenomen
de Ç^eepeu.* het onderid^id huoner koleuren meeftal verfchuldigd zyn aan de ver>
ft)ullende koleuren. van 't ingeflokte, voedielj waartegen zy, welken de groene koleur weiep3yjs.
^«B.fihyi t f te v^ip.zc.o, de;?£lvc. bchoude;ij zy mögen gcbruiken wat ze. willen,
K. I. K K M A M iv.
z 0 E T - W A T E R " P 0 L Y P E N. 4 1 9
Wv hebben boven van de voorgaande foorc gezegd, dat zy haare ari"®" Txxvrri
j/langer dan haar lichaani uitilrekken kan; doch deze, daar we thans van ^^^
fnreeken weet, wanneer zy haar voedzel zoekt, dezelven wel viermaal zo langj^xxxiIE
rmaaken, gelyk de i^e en isde Fig. van Tab. LXXVIII. uitwyft. Zy ver-p«.
fchilt nochians in de natuurlyke grootte weinig van de anderen,- behalve dat^J^yiu
men zc in den HerHl omcrenc een derde langer en dikker vindc. OndertuíTchen
is het aantal der aan den kop zitcende hoornen by deze niec altoos eveneens;
wanc de meeftcn hebben 'er zes of zeven, echter zyn 'er ook, waaraan acht
armen sezien worden*. Maar gelyk de armen der overige foorten van Polypen,
door
»De Heer Tremble'j heeft insgelyks geene regelriiaatigheid gcvonden, naar welke de Polypen
sich in den wasdom hunner armen, zouden ichikken; en hy heeft ze ook niet tot een
even sroot cetal zien komen. Hetzelve wordt mede van den Heer Baker verzekerd, m
lyn Éfai für l'Hißoire du Poljpe /. f. p^ig. 53- alwaar hy zegt: „'t Gctal der Armen
by de grootfte Polypen, zelfs by die van eenerleie foort, hat zieh mct geen zekerüheid
bepaalenä en .by andere foorten is 't insgelyks verfchillende. Die ik uit andere ge-
„wellen, (als by voorbeeld uit Holland van den Ridder Fo¡kes. aan wien ze Trembky tc
„rag gezonden had,) ontving, vertdondcn over 't algeineen 8 of 10 armen, zommigen
„II, 12, 13, tot 14 toc. Dan die in Engeland gevonden worden, hebben 'er flechts 4,
i'ö B, en op zyn hoogft 10, hetweUc alrede iets zeldzaams is.„ De Heer Tremblffj heeft
cen bruinen, en de Heer Schäfer cea groencn met 18 armeo gehad^ dan dit is iets dat
• zeer zelden gebeult. Nopeos.het ongelyk getal van de armen der Polypen, verdient
in zyne Vertandeling van de ^rfnpolypen, pag. 13. geleezen tc
eele Poivpen noz minder dan Yes armen hebben, eit dat hunne
¿e Heer Dr. Schäfer in zyne" Vertandeling van de Armpolypen» pag. 13. geleezen tc worden.
Hy zegf. „Dat veele Polypen nog minder dan Yes armen hebben, eir dat hunne armen
„niet altóos van gelyken getal zyn, is gemeenlyk niet zo zeer voor iets ordenlyks en M'
„tuttrlyh* als wel voor iets toevaUigs en tegennatuurlyks aan tc zien.,, Hy geeft 'er de
volgende oorzaaken van aan de hand.
1. De Armen der Polypen groeien niet, zo als de armen cn vocten van andere Dieren^
te gelyk Tooit.
2. De Polypen leeven, als Roofdieren, van andere Warermfeden, waar van zommigen,
ils ze te groot en te fterk zyn, hun de armen affcheuren.
3. Als zomtyds verfcheiden Polypen te gelyk cen roofbemagtigen, wikkelen hunne armen
Lieh zodanig iu elkander, dat zy zelven zieh wel eens een Arm uitrukken.
4. Daarenboven hebben ze, gelyk alle andere Dieren, hunne Vyanden, en hunne Armen wordbn
door lekere¿í/íZf« afgeknaagd enz. Van deze Luizen, die de Heer Rüfel mede ontdekt heeft,
maakt hy wat verder, in §. 21. en 22. by de befchryving der LXXXVl. Tab. gewag.
De Heer Baker zegt verder in zyn Efai l. <• p. 53- „De Armen der Polypen mögen
veel zyn als zy willen, zy ftaan echter even verre van elkander, es formeeren een
»kring rondsom den Kop- OndertuiTchen groeien ze niet allen te gelyk, en zyn ook niet
,.altoüs even lang. De Polypen, by voorbeeld, die 8 armen hebben, na dat ze volwaflen
i.zyn, maaken gemeenlyk daar. mede een begin, dat ze twee armen uitdryven, die recht
,. regen over elkander ftaan. Na verloop van eenige uuren verfchynen 'er weder twee ande-
»rcn, recht in 't midden der beide eerften^ en kort daarna komen 'er nog. vier kleiner,
-,tuilchen de vier cerften, te voorfchyii: en deze ¡aatften blyven., tot dat ze hunne behoo-
»relyke grootte erlangd hebben, 't welk ongevcer binnen een Week gefchiedt, altoos kof-
»ter, dan de anderen. Voor 't overige is 't niet wel te zcggen, of ze eindelyk allen eenerer
by toeval menigmaal cenigen afgefcheurd worden} en fchoon
kan onj de wanorde ea verwarring, in de zamentrekking
H h h a - ' uit