m H I S T O R I E DE S
S - 'ST
a u . Nu zal ik, cer ik nog verder Tpreeke van de Proeven, welken ik, door
lot In y d e n , met deze foort van Polypen genomen hebbe, naar
L X X X l n ™ y " S belofce, het meennaals genoemdo Slangetje befchryven; \ welk, volg
e n s het zeggen van den Heer T r e m b l e y , door den Heer D e Re a u m b j .
g e n o e m d wordt iä / / a f i i , of Duizer.dbeen met de Spits of Schicht*
m a a r dat ik, aangezien 'aan dit Slangetje de poocen ontbreeken, gelyk ik in 't
v e r v o l g toonen zal, veel liever
Het PVüterfiangetje met den langen tongachtigen Spriet
h e b b e willen noemen. Me n vitidt dit Slanget je, als gezegd is, nict alleen in HJ.
Ts b fiaande wateren, maar ook menigmaal in loopende rivieren en beekenf. VVy
I . x x v n i z i e n hetzelve op Töf'. LXXVIIl. in de isJe Fig. by a. in zyne natuurlyke
F'S- 'S- grootte, zo als d e Polyp het met een zyjicr armen vall hoi idt ; in d e ifife Fig.
f ' s '"6 zi c h z e l v e afgebeeld, alwaar b, den kop, en c. den Spriet aan-
Leu. b. toont. Het verblyf van dit Slangetje is veelal onder de Waterlinzen; doch
eil c. waarin deszelfs voedzel eigenlyk befta, hebbe ik tot nog niet können ontdck-
Fig. 17. ken**. Diiswyls ziet men 'er twee aan elkander hangen, als uit de ijde iij.
blykt
* De Heeren Tremhley, Sonntt cn anderen hebben dit Slangetje Duizendbeen met de vleeichi^
te fpiets genoemd. In her S'^ß Nat. cot. KU p. I0S5. van den Heer Linntetn, heet
Jiel Nereii Incujlris De Heer Dr. Schäfer heefr het in zyne Verhandeling van de Armpolypen
den Ojevadcibek genoemd, , ca het op Tab- 3- Tig. 29 afgebeeld vertoond. Ook hccft
Ledermulki- het gezien. en in lyn boveo aangehaalde Werk Tab. 82 Fig. g, h. befchreevcii,
Maar noch Baker, noch Ledermuller, nach Unnaus hebben het wonderlyke ¿yne.r itldzaame
verdeeling en voortplantuig ontdekt. Dit was voor den gadelooz.en Müller ;in Köppenhage
bewaard, die het, in zyn voortieflyk Werk van de Wornien in Zoete en Zouts
Wateien, pag. 14. de Tongehoze Naide noemt. De merkwaardighedcn van dit Inkit zyii
aldaar op Tob. I. Fig. i. 2. 3- 4- vertoond.
K L E E M A N N .
f De Heer de Reaumur vond dit Waterikngetje met deu tongachtigen Spriet in Vrankryk;
• -de Heer Tremhley in Holland^ de Heer Juftitie-Raad Mulkr in Denemarken} de Heer
Miles in Engdandj de Heer Pafloor Goeze in 't Waterlinien-water van eene Stads grafcbj
Quedlinburg, en in Zweden zou het ook gevouden 2yn.
K l e e m a n n .
** Bovengenoemde Heer de Reaumur zcgt, in de Voorrcde van het Vi. Deel'¿yner ü^««''»
tour fervir ä l Hißoire des Infedeu dat het iich voedc met kleine Waterrnie£ten, welken
Bet met ayne Spiets, of zyn Tongachtigen Spriet vangt j maar de opmerkiog vaa ^lei^
Heer is nog vry wat twyiklachcig, en tot aog toe niet voldoende beveltigd.
Z O E T - W A T E R - P O L Y P E N . 4 3 1
M t ; cn zomtyds indiervoege, dat het achcerfie ä. het voorile e. wcl totTAB
over de helfe in 't lyf zitte,- hec welk hier echrer zo niet gezien wordr, ora'-^j'^J^^^
da: hcc achcerfte zieh nog cerll in \ voorfte zockt te dringen: de Leccers ¿.lxxxim
en c. toonen wederom dezeifde declen aan, waarmede zy in de i6cie lig.Leir. b.
r e t e k e i i d zyn. Of dit nu uit Vr iendfohap gefchiede, dan of v.Q e l k a n d e r uit vyand-en cfchap
vervolgen, weete ik tot no^ niet te zeggen. IntiiiTchen kan ik getuigen •
jiKcr dan eens gezien te hebben, dat zulks, wanneer ik ze van elkander
f c i i e i d d e , noch den een noch den ander nadeelig was. Zy waren, na die
ic.hciding, cven nioedig, en hadden nergens eenige fchade aan geletden; zy
zwomraen weder, als vooren, daav heenen.j en raaakceii zieh, wanneer ze
elkander aantroffen, op nieuw vaft*. In 'c zwemme n beweegc dit Slangetje
z i e h
» De Heer Rvfel heeft hier het wonderbaare der Voortteeling van dit Slangetje wel gezien,
jnaar niet ingezien. Zulk-? was voor den tv/ccden Trembley onier tyden, den Heer Jülhtie-
Raad Muller in Koppenhage, bewa::rd, Deie opmcikiaame Geeft zondev wederga heeh m
dit Waterüangetje, dat liy de geiongde Naide noemt, wonder in wonderen, oaamlyk niet
alleen den Moederworm, maar ook in dcnzelfdsu Moederworm de duidelykfte merktckcns
vao vier Voortteelitigen, of äfzonderingcn tot vier jonge Wormen, en aan den eerßen «1
t'veeden reets weder het beginzcl cener nieuwe Foortteelivg in 't derde geCacht, waaigcnomen.
Wy luIlen hemxclvcn desaangaande hooien, daar hy, in zyne voortreffelyke belchry.
Ving van de wormen der Zaete en Zoute Wateren, Koppenhage 1771. 4 .pag. 16. het
vokcnde meldt. "Ai s cen Ooggetuige te bcrichtcn, dat een Dier, door cene vrywillige of
;,t(Kvalligc verdeeling, zyns gelyken voortbrengti dat uit een iegelyk ftuk een volkomeii •
„Dier wovdc} dat een tweede kop met iiuüt cn oogen zieh in 't midden van 't lyf vaii
„een Dier, dat broediel inhceft, v er t o o n t , en 'er zieh mei de acht erße Leden des Diers
„van afzondertdat het afgeionderde in 't kort hetzelfde wedervaarc, of dat 'er, volgens
„n^yne nieuwer Waarneemingen, Dieren zyn, 'welker Lyven uit hiinne Jongen van ver^
„fchillenden ouderdom te zanien gefleld zyn, die beide, Moedcr en 'Jongen. ¿¿n monä en
,Mne uitloozing in gemeenfcbap hebben: dit behoort, of tot de vertellingen der Tovergo-
»dinnen, of het verdient zaM gezien, en met naauwkeurigheid meer dan eens waargeno-
„mcn te worden. Het zyn gecne uit eene weeke Itoffe van gelykvormige kogeltjes be-
„ftaanJe Polypen, die deze ongcloovelykc vertooning maaken; hec zyn Dieren, welke uit
JVerktuigenis^ti verfcheiden aait bellaanj en waarin men de kriHg.?wps beweeging huimer
„binncnite äeelen duidelyk waarneemt. Her JVonderbaare fchynt dcrhalve niet 7.0 zecr
„daarin le befiaan, dat 'er volkomen Wormen uit de Scukkcn worden. m:tar dat de Stuk-
„ken gantfche ¡Formen inhebbeni die door de fnydende band des IVaarneemen in vrybeid
„St aaken „ . , , ,
't Gene de Heer Muller wyders pag.-Z\, van dit Waterflangetie, by hem de getongde
'Na'ide eenoemd , verhaalc, kan dienen ter ophelderinge Hy zegt niamlyk: „ in het Achterlid is de plaats der afzondcring van alle deze Wormen.
»Eene cnksle Naide, of, zo men my het gebruik dezer benoeming vergunne, fxnzjußr-
„Naide, beltaat dikwerf uit 16 of meer borflelleden, van gclyke grootte, of uit 20 en
„meer borftelpooten. Indien men 'er recht acht op geeve, ziet men wel dva, dat het Ach.
3,terlid langer wordt, dau de overige leden: ra wcinig dogcn ontdekt mon in het middcn
,.10j 12, cn meer dwavsftreepeni kort daarna beipeurt men, dat deze llreepen beginiels
„van tockomende leden zyn, en dat zieh, ter zyde van cen iegelyk, binnen in de buiten-
«huid, kleine ipitzen of borilels dt^en zicn. In ieder dc-2cr ontftaande Leden woidt de be-
„wecging der polsadcr duidelyk, de drek.baant zieh een w e g door dczclven heen^ de inwendige
j.bojuels dringen door de huid der oude achterlcden; nochiani niet te gclykj maar der-
»wyie, dat de verfren van 'c achteriid afibanae het eeift uitlleeken, en daarop de volgen-
>»tien, naax gerade van hunnen ahland. De nieuwe Leden verwydcieü iich allengskensj ¿e
K k k 2 poot"
f i i l i
i « ; : i •1-: