i I
ií
598 V E R V O L G VAN DE B E S C I I R Y V I NG
TAB l.X
«1 LXl
gczien , dflt ze himne grocvcn, wnarin ze de Krcefcen bewaard badden, zorgvuldig
onderzochCL'n, oni daai'uit de te riig gebleeven Krccfc^oogen te vinden »
en tcr verkoopinge te verzaiiielcn. Even zo doen ook de Lieden, welken de
Krceften ter markte brengen; zy doorzoeken oliyd, ais ze de Krecftcn verkocht
hebbets, de vaten en tobben, waarin ze geweell: zyn, zeor naauwkeiirig; op
dat "er geene van de Steenen, welken zy mogten bcbben laaten vallen, verlooren
ga. Men moet my niet tegcnwerpen, dat de Krecftsoogen daarom in
die verblyfplaatzen gevonden Vi^orden, ora dat, als 'er eentge Kreeitcn by
z y n , die hunne barde Scbaalen afgelegd bebben, dezelven dour de anderen
worden opgevreeten; cn dat daar door de Steeren overblyven. Want fcboon
ik niet möge ontkennen, dat zuliis gefchiedt, alzo ik bct zelf mct eigen oogen
gezien bebbe; zo weete ik echter ook zeer wel, dat de Kreeften, wanneep
ze geen gebrek aan fpy^e bebben, elkander gecn fcbade zallen doen. Mea
zoii by gevolg uit dien hoofde zeer weinig Kreeftsoogcn of Stecnm vinden,
indien mcn ze op geene andere wyze will te krygen. IntulTcben ben ik verwonderd,
dat ons nog niemand eenig naauwkeiirig bericbt mede gedceld hecft^
Höpens de manier, op welke men de Kreeftsoogen, in die gewelkn, uit welken
dezelven by raenigte verzonden worden, by een verzamelt. Indien men 'ir
iets zekers van wille, zou de ilelling, dat ze in de Kreeften verteeren, wei
haall vervallen. Zommige Sebryvers verbaalen, dat ze uit leevende Kreeftea
genomen worden,- cn de Heer D. Mayer geeft 'er ons, in de Epbemerid.
N. C. Cent. VU. en VIII. pag. 417. Obferv. LXXX. bet volgende beriebe
van. De arme iiiwooncrs van ßutfihiak-Tartarye, en de Ukraine^ verzaniei
e n , zegt by, de Kreeften, in de maanden, wanneer ze op zyn belle zyn, in'
kuilen,- zy llampen dezelven in ilakken, en laaten ze dus den Winter Over
li-igen,- geduurende dien tyd begeeven zy zieh van daar, en gaan naar bui.s,
op dat de ilank hun niet hinderlyk zy. In "t volgende voorjaar komen zy
'.veder, waiTchen of fpoelen bet overblyfzel der Kreeften in 't water, en vangen
de Steenen, door middel van eene Zeef, die ze by 't wailchen gebruiken.
Hoewel ik dit beriebt niet als valfch verwerpen wille, zo geloove ik nocb-
Eans, dat de Kreeilsoogen, in andere I^anden, niet op gelyke wyze verzameld-
^Vörden. In de Marek tocb vallen ook veele Kreeften, van welken raen insgelyks
eene menigte van Steenen by een vergadert; niaar dewyl 'er zulke
groóte Woelljqien niet zyn als in Tartarye, zo kan ik niet denken, dat men
ze p.ldaar op die manier verzamelen zou; te minder, dewyl ze, myns oordcols,
in de Beekjes cn andere verblyfplaatzen, met minder mocite opgevifcht
können worden.
Tilet dit alles zou men my ondertuncben, al eens vooronderflellende dat ik
gclvk had, toch können vraagcn, waartoe dienen deze Steenen den Kreeften;
eu van w,ia.r hebben zy Imuuen ooriprong? En op deze vraagcn zou ik moe»
tea
D E R O V E R I G E I N S E C T E N.
ten rntwoorden, dat ik,inweerwil van myn yverig onderzoek dienaangaande,TAi l.x.
jiog niets waarfchynlyks kan voordraagen, uitgezonderd eene bedenkhig, welke
ik wcl aan de band geeven, maar niemand opdringen wil. Het is naanilyk
eene onbetwillbaare waarheid, dat ten tyde, wanneer de Kreeften, gelyk men
't by ons noerat, Tweebuidig zyn, ook dcrzelver Maag eene dubbde huid
heeft; en als dan is door anderen, naauwkeuriger dan door my, >vaargenojnen,
dat de Kreeft de binnenlle huid, of de binnenlle Maag, bet^evcrs de
drie tanden verteert, cn in derzelver plaats, uit de buitenile huid, esi'ic nieuwe
verkrygt; welke weder op de eigenfle wyze niet foortgelyke tanden voorzieil
is. Gelyk nu de Maag van huid verändert, zo geloove ik zulks ook van
alle de overige deelen,' en veciiigt ontilaan uit deze, door de vcrandering
verteerde Hotte, de den Kreeft voor 't overige onnutte Steenen. Doch ik
zcgge veelligti om dat ik het zo min voor waarheid uitgeeven, als ik de
plaats aantoonen kan, door welke de Kreeften hunne Steenen, wanneer zy die
laaten vallen, zouden loozen. Dit is my menigwerf tegengeworpen, wanneer
ik myne gedachten over de Kreeftsoogen of Steenen aan anderen mededeelde,
want het zeggen was altoos, dat ik (lechts de opening zou aanwyzen, waaf
door de Steenen 'er uit konden komen. Edoch, fcboon ik zelf nooit gezien
hadde, door welke opening de Kreeft zyne Steenen looH, zo willen zy 'er
nochtans weinig meer tegen in te brengen, wanneer ik hun ten antwoorde
g a f , hoe 't zeer vermoedelyk wäre, dat deze Steenen, zo lang de Kreeft nog
week van huid was, door diezelfde openingen geJoofd konden worden, waat
door de Kreeft, gelyk boven 2. pag. aúü. en 19. pag. 281. is aange-.
eoond, het water zo wel inhaalen, als uitgeeven kan.
S- '7.
N u is 'er nog eene byzondere Eigenfchap van den Kreeft in aanmerking
te neemen, die hem, zo lang de ontdekking der Polypen, door den Heer
T r e m b l e y , nog onbekend was, onder alle Dieren genoeg^aam alleen eigen
fcbeen. Dezelve bellaat hierin, dat, wanneer by ééne zyner pootcn, of fchaareii
verliell, die plaats vervolgens, weder door eene nieuwe, vervuld wordt. Dat
deze verlóoren deelen, geduurende den Winter, wanneer de Kreeft weinig
yoedzel krygt, weder aangroeien zouden, wille ik niet bcweercn; maar dat ze
in de maanden, in welken het hem aan geen voedzel ontbreekt, het zy de
tyd der verwilTelinge van huid te gelyk invalle, dan niet, op nieuw weder
sangroeien, is eene zo uitgemaakte zaak, dat 'er niemand meer aan twyffele.
Dit is buiten tegenfpraak zeker; dewyl men alle dagen Kreeften ziet, aan
welken de eene Schaar grooter is dan de andere: en bet is daarenboven den
genen, die een voorraad van Kreeften in huis bcwaaren, genoegzaam bekend,
dat er, wanneer een Kreeft eene zyner fehaaren verlieft, van tyd tot tyd eene
andere in de plaats groeit. Wat de wyze betreft, op welke zulks geichiedt,
dit weete ik niet beter te verklaaren, dan met te zeggen, dat hierin een?
Q q 2 ove t -