300 V E R V O L G VAN DE B E S CHR Y V ING
O V E R I G E I N S E C T E "N. 301
iiiiMiiii
tli • ^Tiiiii'
'Ii" iBill!!
IHlÜllI
Tai-, I x.overeenkomcnde Eigcnfcliap tiiirchcn de Kreeftcn cn de Gcvvaflen plaats hecft;
eu LXl. Joordien 'er aan de eerilcn zo vvel eene iiijiiwe Schaarc, als uan de laattt^a
ecii nieuwe Tak groeien kan; cn zo deze verklaanng aan anderen niec voldoet,
zal ik, met veel genoegeii, ecn waarfchyolyker bericht daarointrenc aanneemen.
Deze opmerkeiyke byzondere Eigmfehap der Kreeften diene 00k ter bekrachtiginge
van myne bovengemeldc lielling, waarin ik beweerd liebbe, dat
de Kreeicsoogen ot' Steencn niets doen ter verhardingo van de buicenfchaale.
Indien dezeh'en tocli daartoe noodig waren, zoii ecn Krecft, die eene ichaare
verloor, na dat de verwilFeling voorby was, gcen niemve met eene harde
iehorfe beklecde Schaarc, zo als nochtans geCchiedt, weder können bekomcn.
Die zelfde natuurlyke uitdryving by de Krecftin, welke eene overeenkonill:
heeft met die der GewafTen, is 00k de oorzaak, dat men menij,maa!, 7.0 W'-l
aan den Neus van d.n Kreeft , als aan zyne Schaaren , eene byz.mdere
uitvvaffing ziit, die eene mismaakte gellake geeft. Want als ecn Kreeft ,
Wiens buiccnrchorre nog week is, by toevargekwetll of gekneufd wordt ,
grocit hct vleefcli terllond naar buiten, en dit brengt te wege, dat men menigmaal,
aan de Schaaren van een Kreeft, eene wangellalte, of meer uititeekende
piintcn zict, dan 'er anders natuurlyk aan bevonden worden. Deze bywaflen
biyven 'er 00k, zelfs by de volgende veraiideringen van liuid, flandvallig aan;
en ik zclf liebbe niet alleen eenigen van zulke Sehaaren verzameld, maar oofc
andere foortgelyken van een Vriend, om ze af te beeiden, ontvangcn. De
F<'g. £8. aSite Fig. van Tab. LX. vertoont zodanig eene Schaare, waaruit, dewyl ze
aan haar dikke deel gewond is geworden, een kroonachtig gewas gegroeid is; eti
Fii.ag. de apile Fig. vertoont 'er eene, die aan de buiten zyde van haar beweegelylc
decl, op gelyke wyze, nog twee fpirzen of uitileekende punten heeft. N<3g
kg. 30. vier andere diergdyke Schaaren zyn op Tah. LXl. afgebeeld, alwaar de so'ie.
Fig. 'er eene venoont, die van vooren aan haar onbevveegelyk deel eene
tweede fpits heeft. Eene nog langer fpits van dien aart, welke genoegzaara
P'g-iK een hoorn vertoont, zien wy in de giUe Fig. midden op den rand van 't
»» 32. onbeweegelyk deel; en de 3ifte Fig. vertoont eene Schaar, die aan 't uiterrte
van haar onbeweegelyk deel drie Ipitzen of takken heeft, niet ongelyk aan
i i . 33' een Hartenhoorn. Daarentegen ziet men in de 331(2 Fig. aan 't biWeegelyk
deel, kort by zyne inlcding, twee lange, eenigzins gckromde, hoornachtige
byfpitzen. 'Er zyn nog veelerleie andere diergelyke Schaaren, in de Ver/,amelingen
der Liefhebberen van Natuurlyke Byzonderheden, te vinden; doch meii
ontmoet 'er ondcr dezelven 00k wel eens zodanigen, die door fpotters van
andere ilukken te zamen gevoegd zyn; welk bedrog echter door kenners wel
dra te ontdckken is. De by ons zogenaarade Hummers, of groote Zee- Kreeften,
Haan 00k, in dir IM;, met onze Rivier-Kreeften gelyk; want ik hebbe, toen
ik my nog in de Zee.leden onthield, dikwyls diergelyke tegennatuurlyke
Schaaren aan dezelven gevonden. OndertufTchen hebbe ik 'er teffens iets aan
waar::cnomcn, dat aan onze Rivier-Kreeften. niet gezien wordt: dat is, dat
dezelven altoos tweeerlcie Schaaren hebben, waarvan de eene dlkker en brceder
der is dan de andere, al zyn ze omtrent even lang. Dit fchynt eene Ligen-Tab.I X.
fchap der Zee-Kreeften te w.:ezcn, welke de Rivier - Kreeften met hebben, ^n 1-a1.
ten wäre zy eene der Schaaren verlooren iiadden, in welker plaats eene andere
gekonien is, die in 't begin noodwen.lig kleiner moet zyn. 't Gaat ondertusfclien
niet door, dat de ruchter - Schaar der Zee-Kr-eften altoos grooter zy,
dan de linker; want ik kan veifcheiden diergelyke Schaaren laaten zien, en
daar door toonen, dat de linker ook wel eens grooter is dan de rechter: en
daar.benevens heeft de onderi-inding ray geletrd, dat deze ongelykheid geen
onderfcheid des gellaclits te kennen geeft.
f. iS.
Hier mede hebbe ik alles voorgedraagcn, wat my de ondcrvinding, by de
onderzoeking der Kreeften, geleerd heeft: en fchoon verleheiden Liefhebbers
my, na de uitgave van deze plaaten, verzekerd hebben, dat myne befehryving
hun behaagde, twyffele ik echter niet, of zommigen zullen 'er iets op weet. n
te berispcn. Ten minfte hebbe ik leets moeten hooren, hoe men my daarover
berifpt heeft, dat de Kreeft op Tah. LIV. en LV. met eene roode koleur
gemaald zy; fchoon ik 'er de reden, waaroni zulks gefchied is, bvp-evoegd
hebbe. En zyn ze aldaar als gezooden afgebeeld, men ziet ze wederom op
Tab. LVI. en LVII. in hiinne natuurlyke koleur, welke niet zondcr veei
moeite gemaakt kan worden.
NB. Terwyl ik met de onderzoekinge der Kreeften bezig was, ontvinn; ik,,
van Leipzig, den aldaar uitgegeeven üybel der Natuur van Swammerdam;
waarop ik dit Boek met veel begeerte doorblaadde, in de hoop, van 'er o(,k
iets merkwaardigs, betreffende onzen Kreeft, in te vinden. Doch fchoon ik'er
dienaangaande niets in gewaar wierd, ontdekte ik nochtans in dit Werk zo
veole merkwaardigheden, dat ik my verzekerd houde, dat 'er geen Liefhebber
der Natuurlyke Hillorie is, die zondjr verwondering leezen'kan, het "ene
dit onvermoeide Menfch, nopens de [nfeften, en inzonderheid raakende himnonrieding,
gefchreeven heeft. Maar gclyk niemand zonder gebrekenis, zo 70a
men mede können zeggen, dat de Heer SwAMMERnaM 'er eenigen uit verhaalling
begaan heeft. Hier ondcr rekene ik ook het genc hv ons van den zoi;enaamden
Slakken-Kreeft meldt; 't welke ik nu, niet om's Mans welverdi-nroem
te verkleinen, maar uit liefde voor de Waarheid, zal onderzoeken.
Om die reden volgt hier een
Qq 3 AAI