iilir
m l ' :
^ . ¡ • • r f
458 H I S T O R I E
m
Tad. maaken of weg te ruimen zyn. Kort daarna leeven ze niet mcer; eti als
men 'er eene zogenaamde Luis afligc , dan ontdekt men , dat 'er
LXXXIII"''^'^^ anders van overig is, daii de biooce romp of huid van de Luis^ waar,.
onder eene menigce van Eieren fchuilt, die ontwyffclbaar alvoorens in
Luis geweeft moecen zyn. Gelyk nu dcze Luizen indiervoege banne jongea
dekken, zo zullen ook miiTchien de Luizen der Polypen zieh vermecrderen;
cn dus zyn veeiligc de daaraanzitcende blaaren de kweekmoeders der jongc
Luizen. Doch die is alleen eene giiiing, welke ik niemand, als eene zekcrc
waarheid, zou willen opdringen. Behalve de beide aangehaalde oorzaaken van
den dood der Polypen, hebbe ik nog opgemerkt,- dac de meeften zieh, voor
hun levenseinde, als een kogcl te zamentrekken, zo dac men 'er volürcki
geen armen meer aanzie; ze worden vervolgcns geheel wie, en vergaan eiiidt;-
]yk als coE flym.
§• 36-
Na dat ik al het voorgemelde aan deze foort van Polypen had waargenomen,
ontdekte ik tea laatfte, tegen myn vernioeden, nog eene andere wyze
hunner vernieerdering of voortceeling, welke de Heer Trembley ook befchrec'
ven heefc, en die aan alle de niy bekende Polypen eigen is. Een Polyp naaralyk
kan, zo als wy hem door de vcrdeeling können verinecrderen, ook ziehzelven
verdeelen; invoege dac 'er twee van een worden. Wanneer dir ftaac ce
gefehieden, fchynt het, als of de Polyp nu van onderen, daii van boven,
ook veelal in 't niidden van 't lyf, raet een draad toegebonden wäre. De jJt
Fig. 3. Pig- van Tak LXXXllI. vertoont 'er een voorbeeld van by Lere. c. Als men
ieit. C, zulks bemerkt, verdeelt de Polyp zieh gemeenlyk den volgenden dag; gelyk
niet alleen ik, maar ook anderen, nevens my, inenigwerf waargcnomen hebben.
Hoe meer de tyd der feheiding naderde, des te dunner wierd ook de
Polyp by deze inkrimping; inzoverre dat de beide deelen eindclyk ilcehts aan
een draadje feheenen vait te hangen; waarop ze eerlang van elkander vielen.
Zodra ze los geraäkt waren, toonde ieder deel, door zyne geduurige uicrekking
en te zamentrekking, genoegzaam, dat het leefde; en binnen vier ofvyf
dagen had het Kopftuk' weder een Staart, en 't Staartiluk was zo wel ni«
een kop, als raet armen, voorzien. Aan de volgende foorten hebbe ili
deze wonderlyke vernieerdering, op eene nog zonderlinger vvyze, waargciioaien;
waarvan ik by dcrzdver befchryving nader fpreeken zal.
Dl