+i6 H I S T O R I E
•
•1
i;iilil
II
TAB. Voor dat de jonge Polyp zyne armen heefc, eii zieh van dezelven bedienen
LXXVIIL Jjjjjj [g maaken, ontvangt hy zyn voedzel uit hct lyf der Moeder,
, vviiiimet: wellte hy te zamen hangt, gelyk een tak van eene bloed-ader met derzelverflam;
in welks holle kanaal hy zieh opent. Maar, zo dra hy zyne armen
gebruiken en uitllrekken kan, trachc hy zieh reets, fghoon hy nog aan de Moeder
hange, door middel van dezelven zyn eigen voedzel te verfehaffen: verniits liy
'er, gelyk ik menigmaal gezien hebbe, nu hier dan daar, een klein Infeft
mede vangt en infloki. Als de jonge Polyp verder tydig en ryp geworden is,
kan nien, zelfs door een gering vergrootglas, waarncemen, dat hy zieh wel
baall van de Moeder zal afzonderen. Het donkere kanaal van den jongen
wordt, aan 't uiterlle einde, vvaarmede hy zichtbaar met de Moeder verecnigd
ii, allengkens dunner, en ten laatfte zo teder, dat men tulTchen hem en d;
Moeder, ook by de fterkile Vergrooting, geen verbindtenis meer könne zien;
Ichoon hy nog met de buitenile en heldere fchorlTe aan dezelve vafl zitte, het
welk echter niet lang dimrt. De jonge Polyp begint naamiyk, als het zo vene
gekomen is, en de armen en het lyf dermaate fterk uit te flrekken, dar hy
zieh eindelyk door die aanhoudende beweeging losmaake. Dit gefchied zynde,
zet hy zieh, zo wel als de Moeder, met zyn achterdeel ergens aan vafl, ea
verzorgt voortaan zieh zelven.
Bevond ik, gelyk bovengemeld is, dat alle de foorten myner Armpolypeii
in dit Jaarfaizoen in grooter menigte, dan in andere faizoenen, voorkorae»,
en zieh ook fterker vermenigvuldigen, ik wierd teffens duidelyk gewaar, dst
ze in de eene maand hongeriger zyn dan in de andere, 't Kan menigmaal geheuren,
dat ze in drie of vier weeken niets vangen of tiuttigen; 't welk inzonderheid
in de warme Zomerdagen zeer gemeen is; waar tegen zy in andere
maanden weder zo hongerig en begeerig naar den roof gevonden worden,
dat zy, fchoon ze, hun lyf tot barflens toe gevuld zynde, wel naar een
Treehter gelyken, echter met de armen niet ruften, maar nog meerder buii
zoeken te maaken; invoege dat ze zomtyds nog met twee of drie armen
kleine Infeften vafthouden, cm dezelven op hunne beurt te nuttigen. Doch
dat ze geduurende hun Vaftentyd, door middel van de tedere korrels van hun
Ivf de kleiner Infeilen, waarmede zy zieh voeden, tot zieh zonden trekken,
en'daar van leeven, houde ik voor een onbewysbaar voorwendzel.
§. U.
Zie hier wat men, royns oordeels, eigenlyk te houden heeft voor Ii«
%'oedzd der Polypen, en op hoedanig eene manier zy hetzelve vangen; vvaa-
Z O E T - W A T E R - P O L Y P E N . 427
„mirent ik niets anders melden zal, dan 'c gene ik zelf g^zien hebbe. Hun
S r befaat wel in louter kleine Waterinfeflen, maar n.et m de kleine LXXVm
Wacerflakken en andere jonge Schulpinfeilcn, gelyk zommigen hebten willen LXXXIU
Teweeren; want het moeten zodanigen Infeften zyn, die zieh fneller dan de
V ornoemde, beweegen, en geene zo harde fchaalen hebben'. Bovendien vindt .
de eene foort onzer Polypen meer fmaaks m dit, en de andere foort m da
Waterinfeft; inzonderheid zyn de zogenaamde Watervloon, die zieh onder het
Witer ophouden, hun eene aangenaame fpyze. Van deze zogenoemde Watervloon
fde Heer TREMELEY noemt ze Puarms-, hoewel ze, naar myne ge-
L h t e n, met recht geen Vloon genoemd können worden, doordien ze geen
S n g e l hebben, gelyk de Vloon,) kenne ik zevenerleie foorten; welken
ft S v e n naauklurig onderzoeht en afgebeeld hebbende, in 't vervolg
zJ befchryvenf. Voor tegenwoordig hebbe ik 'er maar alleen omtrent aan te
merken dat de Polypen zelven, onderfcheiden van aart zynde, altoos de eene
toiiever hebben d L de andere. Zo wel de roode, als Witte Muggen-Worraen,
die zieh onder de andere kleine Waterwormen bevraden, zyn hun
„evens andere Maden, insgelyks eene gevallige fpyze. Even zo is t geile d
met de zwarte Watervloon, die zieh niet zo zeer in de diepte onthouden, als
wel op de bovenvlakte van 't water huppelen en fpringen; en welken, zodra
ze beneden komen, byzonderlyk door de tegenwoordige foort van Po ypen,
opgevangen en verteerd worden. Men ziet zodanig eene Vloo by Letter (B.iji'^
ta de Fig. van Tab. LXXIX. in den Polyp, die aldaar by vergrooting
rfgebeeld is. ßoven en behalve deze Infeften, is onze foort van Po ypen ook£,„.
zeer greetig naar het Waterflanget e , 't welk op T«^ LXXVIII. Fig. 16. •»T«'-
zyne natunrlyke grootte te zien is; dat ik het Waterilangetje met den tonj-LXXVIU
acfcrlgenSpriet, of Voelhoom, noeme. Dit Slangetje, dat.in bykaiis alle ftaande''i-
•De mctretmeldc HKr JuMtitie - Raad Müller in Koptenhasc yeriAert daarentcgcn^m
z^ne gSfoemde Sc. Wßon^ Pm. 15- d« hy «n Oranj.-gc^c " i S ta«,?
Waterfevers (DVisccs .•) welken in den docrmeeter van hun lyf viermal zo breed mren
r d e S p X ¿ei zien inllokken, e„ na weinig „uren dood weder mtfpuwen^pan
fchoon mJn deze Waar„een,ing niet in myffel kenne trekken. " £
leker 't eene 'er de Heer Rijil »an fchryft: dat ze naamiyk zodamge Infeaen, weiten
h i r r c h a l n , maar eene fnelle beWeeging hebben voor hun l.rffte voedzel houden.
oSh van Voedzel der Polypen in "t algemeen zal ik meer te melden hehuen, als wy
"Tde WchryvTng 5er langkar-^fge bruine P&ypen komen. wanneer't blyken zal. dat een
nitgehongcrde Polyp bykans alles verflindt of opllokt. wat hcm ontmoet.
> KLEEMANN,
i De Heer «5/e/ heeft niet alle deze Zeven foorten van Watervloon, maar -er fleclits cenc
^ tl L S ™ , en op XCVIU. rfgebeeld. Poch ik tai de zes andere foorten,
10 't Gode behaagt. in myne MyvKgztlen befchryven.
Iii ä KLEEMANH.