430 H I S T O R I E DER
TAB. hetzclve. OndertuiTchen hebbe ik raeer dan eens opgemerkc, dac de Watervloo
^-^^^^''^gevangen zynde, alle poogingen aanwendt, om zieh weder los cemaaken-en
F'g
Lett
de Polyp, wanneer ze los geraakc is, geene de minrte moeke doet'om
haar weder te bemagtigen. Van eene derde inauier om buic te maaken, bedienen
de Polypen zieh by \ vermeefteren van groocer Infeñen, dan de'wa«
t e r v l o o n ; als by voorbeeld, in 't vangen van Muggenworraen , of andere
W o r r a e n , en inzonderheid in 't vangen van 't bovengemelde Slangetje. Dit
omvatten zy wel eens mei een enkelen arm, niaar ze bedienen zieh daanoe
ook menigmaal van twee armen, waar mede zy den verraften buic op hec
z e k e r f l e omflingeren; nademaal zodanig een Infeft, dac grooter is dan zy zelv
e n , hen ligclyk weder zou können oncworftelen; inzonderheid daar hei zidi
gemeenlyk door 'c veelvuldig fpartelen en krommen, verweerc, en weder los
15 traehc te maaken. De 15^16 f i g . van Tab. LXXViil, vercoonc ons hyLm.ß.
a. op hoedanig eene raanier één dezer Polypen zulk een Slangetje, door middd
van één zyner armen, gevangen houdt; en even als 'c hier in zyne natuurlyke
1%. grootte vercooiid wordc, zo zien wy 'c in de iS^^e _Fig, van dezelfde lé.
by vergrooiing afgebeeld; zynde de plaats, daar de Polyp hec Slangetje met
zyn
Icker, dat de Heer Trembhy, lo wel als de Heer Schäfer, 'er eenigen aan de armen is
Polypen oiitdekt heefc. Aan den Oranjegeelen Polyp echter heeft 'er de, in de waainerain.
gen anders 20 bekwaame, Heer Paßoor Goeze, ichoon hy alle vcrgrootingen, ja zelfs het
Zonne - Microscoop te hulp nam, geeneo gewaar können worden: ondertuiTchen wil iiy
zulks evenwel niet ontkenncn, dewyl hy ze miflchien in de daartoe behoorende ligging
niet onderrocht mögt hebben. De Heer Baker befchryfc de armen der Polypen ook als
doorzichtig, en zegt: »dat men 'er eene wonderbaare rei van gewrichten in ziet, wdkcn
„taraelyk gelyken naar de Wervels van zekere Dieren. Midden door loopt 'er, nagenoeg
„als eene Murgpyp, een grooc vat, 't welk men van 't lyf des Polyps af, tot aao iet
„uitcrfte puntje van elken arm, waarneemen kan, enz..,, Eindelyk heefc hy nog eenigc
berichten van de Zeefterren aangehaald } welken men gemaklyk, by vergelyking, op de
Polypen kan ovcrbrengen. Hy zegf. „Om de gelykheid tuilchcn de armen der Polypen
,jen de flraalen der Zeefterre, en over 't aigemeen tuffchcn deze beide Dieren, des te TOI-
„lediger te bewyzen, zal ik flechts kortlyk de befchryving aanhaalen, die de Heer Gr?»,
„ in zyn Naricht der Zeldzaamheden van 't Grojfenhains Collegte, van eenigen, toen-
„maals in 't Kabinet der Koningl. Maatlchappye zynde, Zeefterren, gegeeven heeft.»
„Men ziet aldaar eene Stella marina Uvior, eene gladde Zeejlerre uit Ooltindie, die,
:,Hog leevend zynde, vleefchverwig was. Zy had vyf pooten of ftraalen, welken ieder eea
„duim breed, en meer dan 5 dutmen lang waren. Daarentegen is het lyf des Diers niet
«meer dan omtrent anderhalf duim in den doormeeter. De bovenvlakte of uitgeboogen zydc
„ is overal met kleine pukkeltjes bezaaid¿ hoedanigen men ook op de huid van den Ä"»-
„¡eon vindt; en tufTchen welken even zulke kleine holen, als aan 't Maanzaad, te zien zyn.
„Ieder poot is van onderen als gevoerd, en de randen dezer voering ziet men met eene
„foort van franje bezet. Even 20 zyn ook de randen met Linzenvormige pukkels bezaaidi die
„ i n eene geregelde linie, en nagenoeg als aan het Duizendguldens-kruid, veripreid liggen.
„AI wie nu cen Polyp onder 't Vergrootglas gezien heeft, zal toeltemmen, dat dezc be-
„fchryving, met het gene wy van deszelfs armen weeten, nagenoeg overeenkorat. „
Deze Vergelyking wordt pag. 6p. nog met de Stella marina hirfuta arborefcente em
vcrrolgd; dan, om met myne aanmerkingen niet te breedvocrig uit te weiden, zal ik de«
genggen Leezer Jiever tot het Werk zelvc wyzen.
Z O E T ' W A T E R - P O L Y P E N . 4 3 Í '
N-n arm omflingerd heeft, met g. getekend. Gevalc het, dat de Polyp IJCCTAR
Sangetje met één of twee armen niet magtig kan worden, dan bediene hy^'^^;^^^^
zieh daar coe nog van één of twee anderen, en zomcyds moec hy ze allen te^xxxni
hulp neemen, om hec aan den mond ce brengen. Dezen opent hy in 't begin¿í//, g,
niet wyd, maar hy verwydt denzelven allengskens dermaace, dac die mec den
buik de gedaante van een Trechter kryge^ te meer wanneer hy 'c Slangetje
in de middel gepakt heeft, en 'c zelve dus dubbel moec inilokken; het welk
hem nochtans niet veel bezwaarlyker fchync te vallen, dan of hy 'c b y ' t cene
eiiide had gevaf'. Hy flokt hec wel geheel in, doch zulks gaac wat langkzaam
in zyn werk; en als hy 'c eindelyk binnen heeft, fchync hy ecnigzins vcrmoeid;
aangezien hy zieh een tydlang zeer ftille houdc, en zyne Jialf ingetooiren
arraen nederwaarcs laac hangen, even als hy in de sde Fig. vati Tal^.T,\?,.
LXXIX. by vergroocing afgebeeld is. Wanneer hy hec Slangecje, dac men inLXXlX.
deze Figuur nog.duidelyk in zyn Lyf kan zien, gantfch uicgezoogen, cn half^'^'--
ver-
* De Heer Baker heeft in zyn EJßi Chap. VI. pag. 76. ook aangemerkt: „ Dat de Po-
„lypen hunnen Mond op eene verbaazende manicr können verwydcn, cn dat dezc open-
„uiiig. gelyk ook de Maag, zo volkomen naar evenredigheid van 't ingeilokte Dier
„gefchikt zy, dat 'er veel grooter Wormen en Infeöen, dan het zelve is, ingeflokt en
„verteerd können worden. Ieder deel, ieder zenuw in den Polyp kan zieh onczachlyk
„uitbreidenj en daar door is zyn lyf en maag in ñaat, zieh dermaate xiit te zetten, dat ze
»werklyk lichaamen, die te vooren veel grooter in den omtrck waren, dan de Polyp
„zelve, inncemen en herbergen können} des de Polyp vervolgens, naar maate der groóte
iivan 't ingeilokte Dier, zieh ook zo veel dikker cn meer gezwollen moete vertoonen.,, De
Heer Trembley heeft de Polypen ontelbaare reizen zelfs kleine jonge Viflchjes zien inilokkeni
en hy verzekert, dat één enkele Polyp, op zyn gemak, een dozyn Watervloon kan
bergen. De Polyp fchynt daaromtrent iets gelyks te hebben met de Reuzen- Slang, welke
raen wil, dat gantfche wilde Bufeh, Reebokken, enz. verfiinden kanj wanneer zy 'erzieh
omflingerd, hen alle beenderen verbroken, cn ze fterk bekwyld heeft, op dat zc des te
ligter door de keel gaan. Zie Müllers Natuur- Syßema van Linnteus III. Deel. pag. 130.
Voorcs ftek de Heer Baker vaft, dat de Polyp den Worm eerft byte. „Dit (zegt hy in
»zyn EJfai ^c. pag- 106.) veroorzaakt den Worm niet allecn eene gevoelige pyn, gel}k
»men uit deszelfs hevige beweeging kan af neemen maar ook volgt het bloed op de bect.
»¡De Polyp blyft met den bek op de Wonde zitten, en zui^ den "Worm zo lang uit, tot
«dat dezelve zo klein geworden is, dat hy hem könne inflokken,„ Dit volgt cvcn«vel
niet altyd. Want de Heer Röfel, Zo wel als ik en anderen, heeft, in de volgende bladen,
opgemerkt, dat de Polyp zieh menigmaal vergenoegt met zynen roof flechts uit te zuigen;
eo daartoe fchynen zyne Uppen zeer bekwaam tc weezen. Wyders zegt de Heer Baker iti
zyn meergemelde Effai fifc. pag, 48. „Wanneer men den gezwinden dood des Worms in
»jden fnuit des Polyps overdenkt, moet men byna op de gedachten vallen, dat de Polyp
»eenig vergift by zieh heeft; en dat hy, gelyk de Adder, niet alleen byt, maar ook
»teffens het vergift in de wonde hat vloeien, om zieh des te gewiffer van zvnen roof le
»rerzekeren. „ Zomtyds heeft de Heer Baker een Worm, op het oogenblik, dat de Polyp hem
gebeeten had, uit deszelfs armen gerukt, en telkens beyonden dat hy kort daarna ftievf, zonder
hem ooit weder tc hebben zien bykomen. Eene diergelyke ondervinding heblie ik ook
met de beet der Spinnen gehad. De Heer Baker denkt, dat de inond der Polypen mei
tanden voorzien moet weezeni maar twyffelt, of men ze wel ooit met bloote oogen ontdekkcii
zal. Wat voor 't overige de vergiftige natuur der Polypen, en andei-e Water - Infcéten bctreft,
men zie deswegen na het Aigemeene Magazyn d^z Natuur, Konft en Weterfchí¡--
pen, Leipzig. 80.1, Deel, pag. 67.
K L E F , 3 1 , " V X . .
i '(j
I I
- t i®
f f ;
i^ii;' i i 1'
' f ' i » «