376 V O O R B E R I C H T .
I i i
'i-'i-
Almagtigcn Schepper m' zjiie Sdiepzelen te verheeriyken. Ter dier
oorzaakc benoot ik, zo dra het niy geoorloofd wäre, myn Bed voor
eenige uuren te verlauten, die zelfde Schepzelen, welken ik eertvds
mct zo veel genoegen, op iiet Veid en in 't Water, gezocht en verzameld
had, in myne Kanier te befchouwen. Ik vleide my met liet
denkbeeld, dat deze gemoedsverkwikking een heilzaanien invloed op
myne vetzwakte Lichaamskrachten hebben, en my tot een dienftig
geneesmidde! worden, of de werking van andere geneesmiddelen bevorderen
mogte. Ik verkoos daarop tot myn onderwerp de in de ftaande
Wateren veelvuldig leevende kleine Infeften; en liet my, in de maand
^/(W/des jaars 1-53., verfcheiden Glazen vol van zulk Water haalen.
Naauwlyks had ik dit Water eenige dagen achter den anderen befchouwd,
en met behulp van een Vergrootglas naauwkeurig onderzocht, ofik
ontdekte, buiten alle verwachting, het Infeft van den Heer Trem-
BLEY, waarop ik diestyds zeifs geen de minile gedachten had. Myne
vreugde was by die ontdekking grooter, dan ik dezelve met woorden
zou können uitdrukken. Toen ik dezen my zo aangenaamen gaft e&s
had leeren kennen, vond ik 'er wel haaft meer; en allengskens ontdekte
ik, in het met zogenaamde Meer-of Water-Linfen bedektä
Water, 't welk ik, met deze gewaflen, dagelyks hier en daar uit de
Vyvers üet haalen, niet alleen meer foorten, maar ook verfcheiden
andere hun tot voedzel dienende kleine Infeften; benevens ettelyke
andere Schepzeltjes , welken, om hunne byzondere Eigenfehappen;
myne opmerking teifens verdienden. Dus had ik nu gelegenheid genoeg,
om den tyd, dien myne zieklyke gefteltenis my lang zou hebben
doen Valien, met genoegen, en ten pryze des Scheppers dier
kleine Schepzelen, te beileeden; en de Waarneemingen, die ik, van
April af tot den laatften Herfit, omtrent dezelven gedaan hebbe, zal
ik nu, met de daaruit voortgevloeide ontdekkingen, in de volgende
bladen befchryven. Doch voor dat ik ter meldinge hier van overga,
zal het niet ondienftig zyn, een kort Hiftoriefch verhaal van 't Infeft,
't welk 'er de meefte aanleiding toe gegeeven heeft, en dat eenigeii
myner Leezeren miifchien weinig of wel in 't geheel niet bekend is,
mede te deelen.
S.
• Tk hebbe hetzelve al meer dan eens het infea; van den Heer
Trem-
V O O R B E R I C H T . 3?-
•fREMBLEY genoemd; en de rede daar van is, om dat deze Heer
T ^ M B L E Y , een Geleerde van Geneve geboortig, toen m s Grávente
woonachtig*, dit Infeft zo niet eerft ontdekt (want ae Heer
L e e u w e n h o e k had het reets voor hem gekendf,) ten mmfte watende
deszelfs byzondere Eigenfehappen , het eerfte en volledi^e
befchreeven heeft. Gemeide Heer T r emb l e y verhaalt, m t boven
aangeduide Gefchrift, hoe hy, in 't jaar 174° , oP verfchei-
¿n WaWl®ten**, veelerleie kleine Schepzels waargenomen heb-
» n„ Hper Tremlley is cog in weezen, en heeft zyn verblyf tc Geneve-, alwaar hy,
Een afs zyn Vnend, de beioemd^ Natuurkundige Heei- ¿omcí als een vergeeten
toger l zonder ^ bediening leeft; en daav zyn Guder Broeder S,nd,cm
S«'^':'^»»- KL E E M A N N .
+ Hsr'eene den Heer Leeuwenhoek, reets voor den Heer Trmbky, bekend was, heeft
de BovennamuiSunde den beroemden en kundigen Heer Leibmtz, al vyf en twintig
kJ^voor S ontdekking van den Heer Trembley leeren vermoeden. In zekeren
S naa^Yk, aan zvn Vriend Henmn Cte Leiden, door Kcmng, by Ehas Luzac •
in ?1aSrT7í2 Uitgegee'ven,) voorfpelde deze groote Geell, op pc^. 44. v«i^ruklyk
riB oMdekk^K vaf lodanige Wezens, welken men met even zo yeel recht voor
P anten a^ vlorDieren Ion houden;' dewyl hy vaftllelde, dat zulks ojreenkomffii
WM met de erde der Natuure, die geen fprong doet, maar zieh houdt aan de
"•Vetren d"ronafbreeklykheid; ja hy beweert dat 'er noodwend)g diergelyke Wezens
Plant-Dierln noemt, moeten zyn; en dat de Natnurkunde dezelvS
door den tyd nog ontdekken zou. „ Zelden „ C zegt de Heer , m 't iopde
Arüke" zyne? Äerpzinnige Conßieratiom für ¡es Corps f
dé Werkluiglyke lichaamen, gedrukt te Amfieriam by ÉaroMicbel Rey m 80. izM.)
i, de Rovenhatuurkunde zo Selukkig, om de Natuur tc giffen. De, byzondere Voor-
•' zeSing, d^e zy den Heer Zeiteite .ngaf, is vervuld. De Polyp .s in de Wateven
" S k f -ra de*^ beide Werktuiglyke ifyken zyn vereenigd. Vermits deze vereen -
eine mv zo wel geviel, waagfe ik het, in deii ]aare 1744, eene Laddcr te ont-
Vwcrpen! äe op 't® einde der Voorrede myner Verhandeimg over de Infeäologie te
, 3 n s in dien tyd gaf ik ze uit voor 't gene zy was, naamiyk voor e^e
U S e Schets, en thans hebbe ik "er geen Ijooger gedachten 0"ze
heeft deze Lsdder van Sonne!, waardoor die Heer tracht aan te t09nen, dat de
mloocSaVrfte trapswYze vo ging in de Natuur plaats heeft, ook in zyne lee-
" a S i g e Voor?^^^^^^ filrie Deel dezer H.ftorie van d= Infeacn, met verdiende
l.oogaehting geplaatil. KL E E M A N N .
De Heer Trembley heeft de Polypen niet alleen aan de Watcrlinzen, V^'atcrlelién,
Plompen ICattTflaa^rten, cn aan alle\¥atergewaCren , maar ook op den grond der grachten
oí flioten, aan de bovenvlakte des Waters, aan boomtakken, f f P'f^'^fíi'
verwelkte bladlren, aan ftroohalmen aan fteenen, ja zelfs aan verfcheiden D.cren,
als aan de hui-ies van Slakken eu Water - Rupfen, zien hangen. Hy was teil ens 7^0
3¿e Deel ürff Smk. Cc c
1