•5^8 n r s T o R. I E D e a
T A B .
x c a
.L»ett, k.
Ps.
Letr.
er, l.
Ps-
Litt,
F«.
Lett.
J-'g.
anderen, zondcr da: het daarom onvolmaalit blecve. Eon noi iets knj
• Middeliluk zien wy in de 6de Fig.; waaraan de kop g.; die zieh liier mei
den IN'Iondwrat, en dus aan de ondervlakce venoont, nog niet geheel volwasfen
is; en k. is 't ander nog open einde, daar een gedcelte van 't ingewand
of v.in den dann uidiangt. Een kleiner Middelfiuk, 'c welk van een jong
Slangetje gefneeden is, en echter in 't vervolg kop en Haart kreeg, is in de
/de Flg. afgebceld; by "t welke, aan ieder uiterfte der wonde, insgelyks nog
een endje van den dann by k. en l. uithangt. De Slle Fig. vertoont hec
Staartftuk van een in drie deelen verdeeid Slangetje; het welk ook by 1. nog
open is, en een gedeelte van den darm laat zien: hetzelve kreeg binnen I
dagen weder een nieuwen kop. Ook fneed ik zodanig een Slangetje in vier
Qukken ; maar van dezen wierd alleen het kopftuk weder een volmaakt Slangetje;
en de overige Ilukken vergingen ten laatlle in flym. Hier by heeft
raen tevens aancemerken, dat, wanneer ik van een nieuw aangroeiend deel,
't welk nog niet volwalTen was, gelyk het Iluk ia de gds Fig. van tot o,,
".«.iets affneed, ook deze tedere deeltjes tot volkomen Slangetjcs wierden; het
¡Vliddelituk Fig. 7. was van zulk eeri deel genomen.
s. It.
Na dat ik nu volkomen verzekerd was, dat myn Merkuurflangetje, door
afgefneeden ihikken, vermeerderd kon worden, was ik verder begeerig te weeten,
of 'er-ook, wanneer ik ze in de lengte doorkerfde, even als uic de Polypen,
IMisgeboorten uit ontftaan zouden. Ten dien einde kloofde ik zommigen
den kop, derwyze, dat de fnede omtrent zo diep in 'tlyfkwame, als de
kop lang was; eene diergelyke Tplyting niaakte ik by anderen aan den flaart;
doch deze ondemeeraing had geen goed gevolg. De Slangetjes, die, naar
myne verwachting, door 't klooven van den kop, twee koppen moeftetj
krygen, vervloeiden in llym; waartegen die van de gefpouwen Haarten wel in
•'t leven bleeven; raaar de wonde was, binnen twee dagen, weder ¿0 volkomen
geneezen, dat 'er geen lidteken van gezien konde worden. Niet tegenftaünde
deze raislukking, nam ik met de Tplyting nog eene andere proeve.
Ik fneed naamlyk eenige Slangetjes overdwars door, en fpouwde teffens zo
wel de Middelllukken als de Staartilukken; dan -ik wo» 'er niets anders by,
dan dat de gefpleeten ftukken weder beeiden, en vervolgens tot volmaakte
Slangetjes wierden. Derhalve liet ik dit onderzoek vaaren; en trachtte veel
meer myn geleeden verlies der Slangetjes,' door de overdwariche aflhyding van
anderen, te vergoeden; waardoor ik, fchoon ik 'er eenige kopilukken by
verlbore, echter op den 30 Jugustus 13 volkomen Merkuurflangetjes byeen
fiad, die allen uit hec eerlle Slangetje ontftaaa waren,
§ . 1 2 . Vit-
2 0 E T -WA T E R . P O L Y P E N -
Vennits ik tot hiertoe nog niet iiad können waameemen, of deze Slanget-TíB:
íes ook paatden, en of zy van tweeerleie geflacht waren, zo beHoot ik, de-*'-"'
zelveti voortaan wel ce bezorgen, ea 'er naauwkeurig op te letten. Ik maakte
dan eene afzondering indezervoegendat ik 'er vier en vier by elkander,
in een klein inec water gevuld glaasje, deede; waardoor ik vyf glaasjes vaa
«ieren, en één met vyf Slangetjes had. Ik gaf hun alle morgens eene geaoegzaame
menigte frifche groene Waterlinzen-wortelen, zo lang als ik die
Krygen kon; van welken zy 'er, alle 24 uuren, een tamelyk deel afknaagden;
en wel zo, dat 'er die wortelen des anderen daags uitzagen, als witte draaden;
wanneer 'er op den bodem van 't glas veel vuiligheid lag, welke de
Slangetjcs afgegeeven hadden; waarvan ik de glaasjes altoos, wanneer ik den
Siangeqes frisch voedzel gaf, reinigde. Byaidien ik ze een tydlang lionger
liet lyden, waren ze zeer onrustig; en als ik hun dan een enkelen frifchen
wortel gaf, verlieren zy terflond den ouden afgeknaagden, en ylden naar den
nieuwen wdrtel; waardoor ik, dewjl ik zulkä menigmaal herhaalde, overmigd
wierd, dat deze kleine Schepzeltj.es hun voedzel mser door 't gezicht, daa
door den renk ontdekken.
S- 13.
Doordien ik myne Slangetjes altoos telde, wanneer ik hun frisch eeten gaf,
zo ontdekte ik, op den 17. September, in ¿in myner glaasjes, niet zonder verwonderiDg,
een Slaiigetje meer"; en dit gebeurde ook vervolgens by de overigen.
Ondertuflchen waren deze nieuwe Slangetjes in 't begin zo klein, dat ik dezelven
naauwiyks met het hloote oog erkennen konde; doch den 23. Sept.
had het eerlle, de grootte uitgenomen, reets de,volkomen geftalte der ouden,
welke ook de overigeti van tyd tot tyd verlireegen. lUet den aanvang geleekeu
ze meell naar een afgefneeden (luk van een oud Slangetje, dat aan zyn
einde of fpits of ftofflp was. Diis hadden zornmigen, gelyk in de loi'^ Fig., Fig. lo.
zeer fpitze ilaarten, doch by anderen waren die, gelyk de nie Fig. vertoont,«" •>•
zeer ilomp; en ter piaatze, daar de kop moeil komen, wierden ze wel haaft
kolfachtig en dik. Binnen in 't lyf befpeurde men ook reets den bandachtigen
darm, en de buiienhuid was met körte hairtjes voorzien. In 't begin
bleeven zy gediuirig gekroind op den bodem van 't glas liggen; tot dat ze,
binnen vyf of zes dagen, fchoon nog niet groot, de volkomen gellalte en
koleur der ouden hadden, en toen waren zy aan de afbeeldingen in de Flg. i«.
en 13J« Fig. gelyk. Een paar dagen te vooren hadden zy zieh al om den '3'
wortel eener Waterlinze geflingerd; waaraan zy VQOrts ook hun voedzel
zochten. ' . :
^ie Deel itie Sink. ' Yyy §• H. lloe
ii,!- ,