• B
B L A D W Y Z E
Der In SE CT EN, met derzelver J^er ander ing,
ùp de Pia aten van dit D e r d e Deel
afgeheeld.
TAB. I.
II.
III.
IV.
V.
VI.
\1I.
VIII.
IX.
X.
XI.
XII.
X I I I .
XIV.
XV en XVI.
XVII.
XVIII eil
XIX.
De ongemeen groote, en mit geel en blaawji zeer fraai
ver der de Jasmyn- Rups. pag.
De zogenoemde Doodshoofd- VUnder.
Naberiebt van de Jasmyn-Rufs.
De groote, ivitacbtig-bruine Span-Rufs.
De dünne bruine Span-Rups met witte vlakken.
De Ligufter-Rups.
yifbeelditig eil Ipefchryjing van vier [chôme Rupfen.
Befcbryving der Moerbeziën-Rups,efvan den zogenoemde»
Zywörm,
Vervolg van de Rupfen en IHnders der voorigen.
Befcbryving der Zydevaten &c. van den Zyviorm.
De kleine belder-bruine zwartgevlakte Doorn-Rups, met
den Witten Ruggeßreep.
De ileekgroene Rups, met witte Linien.
De zonderlinge Eekhaorn-Rups.
Befcbryving van de kleine Borflel-Rups.
De Rood-bruine Span-Rups.
De groote en fcboone Oleander-Rups.
De lißige Mieren-Roover, die in eene Land-Nimph
verändert.
XX. Vervolg van den Mieren-Roover.
5
12
IS
• o
2 Î
2 5
3 1
34
47
5 8
6 5
6 9
7 0
- 8
8 0
8 2
95
110
Bs-
B L A D V V V Z E R .
Tab. XXI. Befcbryving van nog zes foorten van Land-Nimpben.
Naberiebt raakende den Mieren-Roover.
XXII. De groote Waterluis.
XXIII. De groote, lange en [malle IVaterluis.
XXIV. De kleine roode lVater[pin.
XXV. De [choone hoogroode IVater-Myt, o[ Maai.
XXVI. De groote Surinaamßbe breedlyvige IVaterluis.
XXVn. De IVaterluis met geele hovenvleugelen.
XXVIII. De breedlyvige z'jjart-bruine IVaterluis.
XXIX. De kleine [mallyvige IVaterluis.
XXX. De groene op de Maluwe aazende Rups.
XXXI, De kleine, blinkende, zwarte en finiende (Vater-Kever.
XXXII. De Vis-Egel of Bloedzuiger.
XXXIII. Vier DagvUnders, alt Doorn-Rupßn voortkomende.
XXXIV, De donker-brühte, okergeele TVoxid-Vlinder.
XXXIV. De bleek-bruine, Oranje geele Woud-Vlinder.
Gal-Wespe der Gallen, aan de Eikeboomen.
XXXVII. Drieerleie [oorten van [raaie Vlinders.
XXXVIII. De kleine zeer [choone groene Staart-Rups.
XXXIX. Driehiele uitneemend [raaie [oorten van Nacht-Vlinders.
XL. De bleek-groene Rups, beneveus de Vlinder der Span-
Rups van Tab. XIV.
XU. De Byen-Motte.
XLII. De [choone Weer[chyn-Vlinder.
XLIV. De ßo[vederen van dien Vlinder vergroot.
y^AW. De kleine migen-Rups.
1 1 6
1 2 4
1 2 6
132
J 3 8
144
1 4 6
149
155
1 5 9
1 6 1
168
171
'74
. 7 8
180
1S3
195
2 0 4
2 1 3
2 2 0
2 2 5
2 2 6
De
Í -