332 VE R V O L G van OE B E S CHRYVING
i x v i l . " """ Sefchiedt ook op geen byzondere,
maar op veilchillende wyzen, en indiervoege als dezelre bv andere Wonnen
S e ^ Z p ' - omfpinn« , r
in de TrA^ u z<5nder l^inze ,
o n d l ^ n H ^ T "S S™' verandering in eene Pop
ik hf ™n deze en diergelyke verwiflelingen raeer, A
>k, by de befchryving van iedere foorc, niet vergeeien aau te merken.
S.
Verraits „u noch de Worm, noch de Pop, iets heeft, dat hun recht dnide-
Jyk byzonder eigen is, zo kan hec ondcrfcheid van dit Infeft eerft volkomen
bepaald worden, wanneer het, in zyne laatfc geftalte, als een Kever verfchynt.
Hier toe gekomen zynde is het door zynen voor aan den kop uitlleekenden
S r M n ; f""'™" «" " i tkeve r , uit andere Kevers
ziclKbaar te onderkennen. Aan 't beneden einde van dien Snuit is gemeenlyk
- i i r " I" "'"if™' denzelven hebben de beide SprietL
reets aan befpeurd könne worden, niet zo duidelyk te zien is. ° '
3-
Deze Snuitkevers zyn vaii veelerleien flach. De Heer L i n n e s heeft 'er in
zyne rau^a i,uettca, daar by ze Curculimes noeint, 33 aaiigehaald en befchreeven;
van welken ik de meeilcn, zo niet allen, bezit. Ze zyn, behalven
d o o r h u n n e g r o o t t e , voornaamiyk door den Snuit, van elkander te onderfchcid
e n ; dezelv^e is by zoniniigen lang, by anderen kort, en wederora by anderen
zeer Hort. Zoratyds ziet inen den Snuit nedenvaarts krorageboogen, en ?onityds
rechtnitllaande; dan eens is hy dik, en dan eens dun. De overige Eigenfchappen
dezer Kevers, welken ons de byzondere foorten aandnident hebben
ze ool! met anderen gemeen. Dus zyn ze, ten aanzien van 't lyf, nu lang,
dan Imal, en dan fpiivormig; etielyken zyn kort van lyf, eenigen ftonip, en
wederoin anderen dik. Menigm.al is hunne bovenviakte, zo wd aan 't börftituK
als aan de vieugeldekzels, zeer rondverwulfd en verheven; doch ook
fflenigmaal vmdt nien dezelve plat en vlak. Zommigen hebben vieugeldekzels,
die met verd.epte vooren, en met verheven halftonde hoogtens, in de lengce,
cieriyK pronken; terwyl anderen met verheven en verdiepte punten bezet zyn.
ivien telt hier, gelyk aan de overige Kevers, en eenige andere Infeften, zes
poot€n>
s-
Raakende de koleur dezer Kevers, dezelve is, naar de verftheidenheid van
foort,
O V E R I G E INSECTEN. 333
fnort insgelyks zeer vcrlchillend. Dienvolgende praalen zy S^ ^ ' ^ ' ^ x v i i
S e , "Luve en roode kolouren, als met den Ichoonrtcn Goud-cn
I Eclyk aan dien der zogenaamde Goud-Torren. Veelen hebben, in een
S e r e n , zwarten of bruinen grond, heUere punten, of zo wel overawars
' rfchuinsloopende ilrcepcn, die nienigmaal donker zyn, en in een helderen
I n d flaan: behalve dezen zyn 'er weder anderen, wier vieugeldekzels eene
leidere bezooming hebben. Zommigen zyn ten eenemaal zwart, en ecnigeii
vertoonen verinengde koleuren, zonder eenige acraaden.
De fpyze dezer Kevers beftaat gewoonlyk in vruchten en planten.^ De
Wvfies door de paaring bevrucht, Icggen hunne Eieren, of in de jonge
bladen der boomen, waarin zy dezelven zo vall weeten te wikkelen, dat
niemand in (laat zy zodanig een blad, zonder het te fcheuren, weder te ontrollen
• of zv leggen ze aan en in de Hammen en wortelen der planten; ook
zomwien in derzelver vruchten. En uit deze Eieren die gemeenlyk kogelrond,
en ligt-geel van koleur zyn, komen ten bepaalden tydl die Wonnen,
van welken ik in 't begin gefproken hcbbe.
S. 5.
Byaldien ik nii alle de foorten dezer Kever-CIafle wilde befchryven, zo
zou ik 'er gemaklyk nog eenige Plaaten mede können vullen. Maar gemerkt
alie de befchryvingen van Infeften, die ons geen volledig bericht van dezelven
geeven, aan veelen, en ook aan my, zeer droog voorkomen, en dat meer is
van weinig nut zyn, zo zal ik my hier toe niet inlaaten; trachtende altoos,
zo veel in myn vermögen is, de volkomen gefchiedenis van een Infeft mede
te deelen. Uit dien hoofde neeme ik voor ecrfl: uit deze Clafl«
Den S n u i t k e v e r , Me uit den Hazelnoot - fVorm
voortkomt.
Het gebeurt menigmaal, dat nien eene Hazel- of zogenoemde Lammers-noot
kraakt, welke men voor gaaf en fchoon aanziet; en die echter een Worm in
zieh heeft, welke de kern of plt allengskens verteert; veeltyds wordt dezelve
in den Herfft in deze vruchten gevonden. Nademaal nu deze Wormen niet uit
de Noot of uit zieh zelven ontllaan, zo is de vraag, hoe zy 'er inkomen; te meer
dewyl men gemeenlyk geene merkelyke opening aan de Nooten gewaar wordt?
Dit laat zieh op de volgende wyze verklaaren, Zy, die de vdden en bofchen.
V v 3 daar
^mlk