39<> H I S T O R I E
l 'xxill vyanden hebben, welken zy tot voedzel verllrekken, zo ook deze klei
- • • ne Schepzelen 'er niet vry van zyn. Als dit flag van Infeflen de overhand
kreeg, ging een gantTche Stok van Polypen in körten tyd ten gronde; en
naderhand wierd het overige lichaam, of de van Polypen ledige Stok, dezen
kleinen vyanden, welken ik in 't vervolg befchryven zal, ter vvooninge. Zy
zwerinden dan om dien Stok, gelyk de Byen om den Korf, in zo ontelbaar
eene menigte rond, dat ze voor 't bloote oog niet anders dan een dünnen
nevel vertoonden.
§• 6.
, Behalve al het gene ik reets gcmeld hebbe, zag ik, in "t laatfl: van Juh
en in 't begin van Juguflus, tot myne grootlle verwondering, dat de meefteii
inyner Polypenbosjes zodanig uit elkander gevveeken waren, cn zieh verdeeld
badden, dat ik niet anders dachte, dan dat ze in ¿enen nacht gcheel verdiveeiien
waren; tot dat ik hier en daar een takje ontdekte, zo als in de meergeraeliie
Öde, 7de en Site Fig. dezer Tab. LXXIII. aangeweezen zyn. Eenigea derzelven
hadden zieh aan de binnen zyden van 't glas, anderen op den bodem
van 't zelve vallgehecht; en lieten zieh aldaar, niet hunne Vederbosjes pronkende,
zien; doch het verftorven cverblyfzel dreef hier en daar als een dor
R y s j e , of hing nog aan den ouden Stok. De 6<le Fig. ftelt ons voor oogen
een der afgezonderde takken, welke een wratje aan de zyde heeft, dat door
Lett, f . aangeweezen wordt; waaruit, binnen twee of drie dagen, een volkomen
jonge Polyp tc voorfchyn kwaiTi, zo als die, in do 7Je vertoond, 'er
reets een had. De Tak in de Sfe Fig. beftond uit drie volkoinen Polypen,
met een jongen, Lett. e.; en dus vond ik, als 'er zodanig eene verdeeling
gebeurd was, alroos zulke takken, waarin raeer of minder diergelyke Polypen
woonden. Doch op welk eene wyze deze takken zieh van den gantfchen Stok
afzonderen, dewyl ze alle te zaraen flechts een kanaal fchynen uit te maaken;
mitsgaders hoe zy zieh van de eene plaats naar de andere begeeven, en welke
beweegingen zy 'er bymaaken, hebbe ik, ondanks myne vlyiige waarneeming
e n , nooit können befpeuren. De Heer TREMBLEY leert ons, dat deze afzondering
op eene gantfch onmerkbaare wyze gefchiedt; en fchoon hy 'er op laate
volgen, dat hy zulks gezien heeft, zegt hy 'er nochtans alleenlyk die van. Ik
hebbe gezien hoe zy zieh van elkander afzonderden; voorts voegt hy 'er by;
ook hebbe ik bsfpeurd, hoe ze zieh van een verwyderen; en eindelyk zegt
h y , dat die beweeging zo langzaam gaat, dat raen dezelve onraogelyk waarneemen
koniSe; en dat hy nimmer een wel bewoonden Polypenllok gezien
heeft, welke, binnen acht dagen, een weg van meer dan een halven diiim
afgelegd had. Of deze- Polypen zieh verder ook nog op eene andere wyze
yermcnigvuldigen, dan door zieh van elkander aftezonderen, en naderliand
jongen uit te fchieten, ftaat by my in twyffel. Ik hebbe 'er in 't gantfche
j a a r , waarin ik ze nafpeurde, behalve in de_ voornoemde maanden van Mai,
HISTcmLlE PüLn'ÜRVM.
Ja,
'
¡¡Iii
lllpi
iiiiiiti