I l't, '
Z O E T - W A T E R - P O L Y P E N. 5'ir
h ' ;
5'
De Kleine VE D E R B O S - P O L Y P , met het halvormig Lyf.
I n de befchryving van den zogenoemden Vederbos-Polyp, liebte ik, J. t. T""-
}ag. 391. gezegd, dat ik, fchoon my tot dien tyd nog geene andere foort
van dezen Polyp in onze wateten onder 't 00g gekomen wäre, nochtans wel
geloofde, dat deze de eenigile van dit geflacht niet zou zyn; wat laater, §3
pag. 392. heb ik 'er de oorzaak van aangeweezen; en nu lían ik toonen, dat
ik niet rais gehad hebbe. Want hoewel ik den Vederbos-Polyp van den Heer
TREMBLEV, ZO min als dien van den Heer BAKER, nog immer zage,
hebbe ik echter eene andere foort van Polyp, tot dit geflacht behoorende,
gevonden en ontdekt; van welken,' zo veel my bekend is, tot nog geera"
Schryver gewag gemaakt heeft*.
Wanneer ik, în de maand Mal des jaars I754, eenig met Waterlinzen bedekt
water uit de in onze Stad bekende Nûnnenwsiher liet haalen, en hetzelve
vervolgens, zo als ik gewoon was, braaf omroerde, ora dus de in de
Waterlinzen verborgen zittende Infeden des te beter in 't oog te krygen,
cntdekte ik 'er, na dat het een paar uuren weder in ruft gellaan had, onder
andere leevehde Infeflen, ook eenige ongelyke roride kogeltjes in, die op den
bodem van 't glas lagen ; en waaronder de grootften niet veel grooter warendan
een middelmaatige Speldeknop, of wel, zo als *er een in de i lie Fig. Fig. 1.
onzer Tab. XCl. afgebeeld is. Zy waren allen van eene fomber okergeele koleur:
In 't begin trokken ze myne oogen tot zieh; maar die befchouwing
begoii my wel dra te verveelen, gemerkt ik 'er geene de minile beweeging
aan befpeuren konde; en zy ook, wanneer ik ze buiten 't water bezichtigde,
meer naar een ßym, of kuit van eene kleine Slak, dan naar een leevend
Schepzel of een Polyp geleeken. Doch toen ik, na verloop van een paar
raren, dit Watermet behulp van een Handmikroskoop befchouwde, door
raiddel van 't welke ik altoos de Polypen opzoeke, zo kwamen deze kogeltjes
my zo dikwyls voor de oogen, dat ik ze zelfs tegen wil en dank zien
moefte. Ook begon ik ze naderhand op nieuw wat naauwkeuriger te befchouwen,
nademaal ik ontdekte, dat 'er eenigen, omtrent twee vingerbreed - hoog
van-
* Dat'er behalve dé Trtmhk^fche, Sakerfcbe en Röfelfche ontdekte Vedcrbospolypcn, ook
nog eenigen, door pjidere Natuuronderzoekers, ootdekt zyn geworden, hebbe ik reers inde
aanmerkingen tot de belchryving van Tab. LXXIII. tut LXXV- gemeld, weshalve ik
ai:lks niet breeder bel»oeve te herhaaìen.
V r v 3 KLSEMANN.