• p
f i i K i i , : ; - .
f : .1; ¡l'í
4 p ii
it.
400 H I S T O R I E
Tab;
I . X X I V .
F'i.
groenachtig. Dit is duidclyk te zien in de lade Fig.-, alvvaar zulk een Wa-
^ terlinzen-blad van de ondcrzyde vertoond wordt; aan 't welke de donkere
" Z a a d k o r r e k ten klaarfte gezien worden; zommigen derzelven zyii nog groo!«
dun die genen, daar ik ze by vergeleeken liebbe; overmics die blad 00k noineer
vergroot afgebeeld is. l\a dat ik nu die Zaadkorrels aan de Waterlimc'
gevonden iiaJ, mögt ik gegrond verraoeden, dat ds mecrgemelde groenc
deeltjes liunnen ooifprong daarvan liadden. Ter dier oorzaake zocht ik 'er dezen
aan; en zag by toeval, dat de kleine koifjes c, c,c, c. die wy in de
ade Fig. der voorige Tal>. aan hunne vvortelen b,b,h,b, gezien liebbcn,
van zelven los-gingen, en, even als de zaadkorrels, nu en dan voor myne
cogen op den bodein nedervielen. Dcze groene koifjes dan, welken ik voor 't
bloeizel der Watcrlinze honde, waren juill de deeltjes welken ik zocht; en
dienvolgende will: ik nu waar de fpyze myner Polypen in beflonde. Ondertusfcben
was my dit alles nog niet genoeg; ik wenfchte 00k te weeten, op
hoedanig eene manier zy dezelven nuttigden; en dewyl ik ziilks eindelyk ge-
' • zien hebbe, zal ik het nu berchryven, waartoe de 11 de Fig. van Tab. LXXIV,
ons dienen zal.
Deze Ilde Fig. vertoont een Polypenftok by vergrooting; welke, doordicn
alle de in liem woonende Polypen hunne Vederbosjes uitgebreid hebben, genoegzaam,
om zo te fpreeken, in zyn volmaakften bloei ftaat, en een prachtig
voorkomen heeft. Gemerkt nu overal, daar een Vederbosje gezien wordt,
een byzonder Diertje huisveil, zo zoekt ook elk voor ^ichzelven zyn voedzel;
het welk zy niet bekwaamer können erlangen, dan door zieh kort by ie
Waterlinzen op te houdeu. Dit is ook, myns oordeels, de rede, waarom zy
' e r zieh altoos aan vail hechten, als könnende derwyze het zaad en bloeizel
des te gereeder opvangen en inflokken. Daarbenevens hebbe ik opgeraerkt, dac
ik deze Polypen niet mecr vinden kon, als de Waterlinzen geen zaad nieer
droegen; tot een nader bewys, dat hetzelve hiin ter fpyze dient. In de iii^s
, I ¡.Fig. hebbe ik eenigen dezer Waterlinzen door de Letters /, 1. aangeweezen:
ze zyn van onderfcheiden koleuren, als rood, geel, bruin en wit; in welke
koleuren haare groene koleur verändert, wanneer het Zaad ryp geworden is,
en zy 't zelve laaten vallen; hebbende de geelen en helderen genieenlyk het
rypile zaad. Wanneer nu dit zaad, benevens andere diergelyke Deeltjes, van
de Linzen, waaraan het gehangen heeft, begint ios te gaan, en naar den grond
te vallen, weeten de Polypen hetzelve, door middel van hunne Vederbosjes,
o p te vangen en tot zieh te brengen. Doch eer ik aantoone hoe zulkstoegaa,
zal ik eerll den Vederbos zelven befchryven, waartoe ons de LXXVi'e Tai.
Uan dienen.
BISTOR.IAE POLYPOILVM.