570 H I S T O R I E D E R
TAB. CI. maaken; te meer dewyl ik daar door myne Hißorie der Polypen Hechts ver-
• groot zou hebben, die ik veel liever had mögen inkorten. Ik zal het derhalve
vcor den genen, die 'er lu!l coe heeft, overlaaten, eene vergelyking te maaken
tufTchen myne Basterdpolypen, en die van den Heer BAKER; geevende
voorts anderen, die zuiks nog niet weeten, hier mede te kennen, dat ze her
bovengenoemde Werk van den Heer BAKER 00k in 't Hoogdniirch overgezet
können leezen*.
Dezelfde Heer BAKER heeft nog een ander Dier befdireeven, hetwelk
voor 't bloote oog naanwlyks zichtbaar is; en dat hy, uit hoofde van de
vericheidenlieid der gedaantcDS, waarin het zieh vertoonen kan, den PROTEUS
noemtf. Ik hebbe dit Infeifl tot nog toe niet gezien, maar my is nochtans
cen ander Diertje bekend geworden, 't welk ik, om dat het die zelfde Eigenfchap
heeli, insgelyks met den naam van
Den kleinen PROTEUS
fcenoeme. Dan dewyl eenigen myner Leezers mogelyk niet weeten, \vat
deze Naam aanduide, zal ik tot derzelver onderrichting alleenlyk nog melden,
dat de Oiiden zekercn Zee - G o d gehad hebben, van vvien zy voorgaven, dat
hy zieh in allerhande gedaanten herftheppen kon. Zyn naam was Proteus-,
en van hem is het Spreekwoord ontleend, Proteo mutabilior, veranderlyker
dan Proteus; waar van meii zieh bedient, als men van een zeer verandeilyk
Menfch iprcekt.
§. Ii
Rlyn Proteus is een zeer klein Diertje, en ik hebbe 'er in 't water, waarin
ik het Kogeldier vond, eene tamelyke menigte van ontdekt. Het onthield
zieh aan de zyvlakte^van *t glas, in 't welke ik het water gedaan had. En
dewyl het zieh, alhoewel zeer langkzaam, gelyk andere Dieren, van de eene
phats naar de andere begaf, en daar by geduurig van gefeite veranderde, zo
moeH het my, toen ik dit water door een Vergrootglas befchouwde, noodwendig
in 't üog vallen. Dan zo dra ik het maar even aanraakte, kromp
het
* Het zclve is in den jaiire 1754. te Augsburg onder den volgendcn Tytel uitgekomeni
Herrn Heinrich Baker, Mitglieds der königlichen Societät, wie auch der Gefclfchafr der
Alterrhumcr zu Londen, Bepräge zu nuziichen und vergnugendein Gehrauch und ver^
bcjjerung des Microtcopii öfi. Z.ie ook de Hollandfche Uitgave. bekend onder den Tylel
van H. Baker, Nutlig Gebrmk van 't Microskoop enz. te Amftcrdam 1756.
t l)et bovengemelde Werk, pag, 340.
Z O E T-\V A T E R.-P 0 L Y P E N. 571
het ten cetdcn in de gedaame van cen kogel te zamen, en viel ten bodem. TAU. Cl.
Zyne natunrlyke grootte is te zien by Lett. op Tab. CI., en in vergrooting
by B. Ik bragt 'er eene tamelyke menigte van by een, en zette ze in een ' ' .
Horolpgie-glaasje onder het te zamen gefteld Mikroskoop. Wanneer ze zieh
als een kogel te zamen getoogen hadden, bleeven ze in die gedaante, tot dai
het Water geen de minlle beweeging raeer maakte. Zo dra dit plaats had
veranderden zy geduurig van geftalte; terwyl ik zeer oplettende was, om te
zien, of ze geen bepaalde gedaante aanneemen, en ecnig teken van kop, of
ftaart, of pooten zouden laaten blyken. Maar ik hebbe 'er nienigmaal
twee of drie uuren naauwkeurig op gelet, zonder 'er iets van te ontdekken.
Eindelyk nam ik voor een dezer Diertjes alleen op zieh zelven te befchouwen;
hoopende längs dien weg deszelfs eigenlyke hocdanigheid beter te zullen
leeren kennen; en toen hebbe ik 'er het volgende van opgemcrkt.
S- 17-
Zodanig een Diertje bellaat uit louter ongelyk groote, heldere en doorziehtige
korrels; welken het onophoudelyk door elkander fchynt te vermengen;
doch welke gedaante hefzelve ook, door deze vermenging, erlangt, de buitenranden
zyn altoos zo helder, als of ze een byzonderen Zoom hadden. Nadat ik
het een tydlang als een kogel befchouwd had, vertoonde het zieh in de gedaante
van Lett. C. als een klaverblad; doch het duurde geen halve mioute of het C,
was aan de Fig. van D. gelyk; een weinig tyds daarna zag ik het in de ®
lengte uitgebreid, als by £. ; en deze verlenging duurde zo lang, tot dat het
zieh in twee deelen fcheen te willen verdeelen, gelyk ook niet lang daarna
gefehiedde; wanneer' de beide deelen FF. zieh by G. van een fcheurden.
Toen had ik twee Diert t £es in ' plaats ' van een,"
van welken ieder wel haaft
weder eene andere gefta
^ 1 te aannam, zo als de Figuuren H. en I. uitwyzen. ^eit. //.
Om nu in myne Waarneeniingen niet te dwaalen, feheidde ik deze beide
Diertjes van elkander, en nam ze vervolgens beurtelings in opmerking; doch
het een meer dan 't ander. Ik bchoefde niet lang te wachten, of myn jonge
Proteus veranderde weder van gedaante, naamlyk in die van K., en voorts in Leu. K.
die van L. Vervolgens kreeg hy eene lange ukfteekende fpits, en verwilTelde
zyne gellalte in die van M. , welke oogenbliklyk in die van N. veranderde. ™
Uit deze wierd wyders die van O. gebooren; en toen had hy een paar hoornen
als een Hartekop, met ongelyke takken aan de einden, ftaande op een
onregelmaatig lichaam, aan welks achtcreinde eene lange fpits uitllak. Hierop
ioog myn Proteus zieh weder te zamen, zodat hy 'er uitzage als by P.; voorts Leu. P.
verloor hy zyne hoornen, en veranderde in de gedaante van Q. ; uit g . in ft
die van R.', uit R. in die van S. en uit S. in die van T. Ten laatile veranderde
hy weder in een kogel, met een hals, K ; uit dezen hals braakte hy
eene menigte van tedere korreltjes, zodat de kogel een vuurfpuwenden
Cranaat geleeke; en kort daar na verdween ook deze Proteus tut myne oogen,
D d d d a §. iS. AI
:! 1
l l 1