TAB. •
) . X I X .
liim
TAB.
L X X .
55° VE R V O L G VAN DE BESCHRYVING
fclioone groene en goiidblinkende koleur liceft, dat haare oogen roodbriiin
en de zes pooten geelachtig zjn; maai- de Sprieteii venoonen zieh hier kolt
achtiger, en de Legpyp zit op eene gantfch andere plaats. By de eerften hecf,
ze haare inlediiig voor ar,n de ondervlalite des achterlyFs; maar hier koiiii
mt de buiteiille fpits van 't laatfte lid; tuflchen het welke en hec naaft voor
gaande zo grooc een ooiierfcheid is, dat het wel de helit diinner fchyne.
§. 9-
Byaldien ru eenigen myner Leezers van gevoelen raogten zyn, dat echtcr
d. ze Wesp wel de waare Galwesp en geen Sluipwesp kon weezen, zou ik
zulks in den eerften opflag wel kunnen infchikken: want ik nioete bekennen
dat ik eerft oök van dezelfde gedachten was, in weerwil van al 't geiie ik
van de Sliiipwespen reets gezegd had. Ik raakte te meer op die gedachten,
Olli dat de gotidkoleunge Wesp grooter was, dan eenige andere, welke ik
insgelyks in deze Gallen gevonden had, en die zvvart van kolenr was: wanl
dewyl de Made eener Skiipwespe zieh voeden inoet van 't Schepzel, waariii
het El, waaniit zy voortkomt, gebragt is, 20 moet ook deze noodwendif
grooter zyn dan ' de andere; en . daaruit befloot ik, dat 'er ook wel groens
Galwespen konden zyn. Maar de lange Legpyp, waarmede de Wesp onzer
LXIk-'-- Tab. voorzien is, wederipreekt dit gevoelen: want de Galwesp heei
zulks met noodig; aangezicn zy haar Ei aileen aan de zyderibbe van een
blad legt, en dus niet zeer diep behoeft te booren; waartegen de Sluipwep
een zo langen Angel noodig heeft, oni dat ze dieper booren moet, Indien a
haar El in 't midden der Gal, daar de Made ligt; vvil brengen. Ik kan derhalvc
de tegenwoordige Wesp voor niets anders dan voor eene Sluipwesp houden;
doch ik denke, nog in den tegcnwoordigcn Herfll, een goed gedeeitc vail
deze Gallen te verzanielen, om 'er de waare Galwespen in te Zoeken: en
hier door deze twyffeling met zekerheid te können befliiTen.
X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X IT XXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
De ongemeen fchoone, groene en eenzaame Doorn-R.ups, mü
roode doornachtige fpitzen; henevens baore verandering in een
Vlinder; behosrende tot de Eerfle daß der Dagvlinders.
I.
Door de byzondere goedheid van den, in de geleerde waereld, genoe?-
zaam betenden Heer Dofter en Hofraad WAGNER te Bmreutb,
ontving ik, in de maand Juny des jaars 1752, tot myn grootfte vergeiioegen,
een paar van deze ongemeen fchoone en zeldzaame Rupien. In een bygevocgd
be-
1 f f l ' ! ; ' ! •
CLASSIS J. PjiPILIONVM. DIVRNOR-VM
:7ii. LXX
i'y. 4.0,. fia. g. t.
^ i j. X^XelJe . et e
fm
ti li'li ili M ;
'•"li'i