\
:•:
4 2 0 H i s t o r i e
V e r g r o o t g l a s befchouwd, uit grooter en grover korrels dan derzdver
.0. ee n enkelen korrel, die grooter dan de anderen is eil
L x x x m ™ g « > zo B t ook met de tegenwoordige foort gelegen.
s. 4.
Het lyf, 't welk hier zyne oranje - kol eur door hec heldere McandelizceA
o v e r t r e k z e l heen laat fthynen, beftaat, gelyk by alle de overige foortcn ¡k
e e n hol kanaal% en de armen zyn even hol als het l y f ; het wel k inzonderheid
z e e r
,.uitbrei,Jing der armen, daaromtrcnt ligilyk btdricgaii oademial het Diec lomtvJs tcj
..zclfden tyde, eemgen zyner armen intreta. waimcer het de anderen uitfprddt eni!
De meelle armen hceft de Heer Rifil aal de graene Polypen bcronden; die Teehl m<t
8. 9. tot IS armen voorsien zyn.
K LEERÍAN
Dit ilolle Icanaal wordt door den Heer Tremhh-j de Maag genoemd. Hy zeet, op iotdei
grond. dat het door loopt; "t welk niet aUeen hy, maar 00k Dofl. Schäffer, waareeiom.
hceft i en dat het lyf, wamieer mcn een Polyp in de lengte doorfnydt, 'er uitziet als ttti
vcrileelde pyp. Echter befpeurt men, dat de Ilaart van den Polyp zieh niet zo dikwylt opear,
de mond. De Heer TremUey heeft de Maag menigmaal vol water gcvonden, het welk
• er ligtiyk inkomen kan, doordien de raond aityd openilaat. Ook heeft hy 'er zoniwvb
een Luchtblaasje in ontdekt, 't welk de oorzaak is, waarom zodanig cen Polyp, als h,
ran zyne zitplaats losgemaakt wordt, boven op het water moet dryven, gdyk alle Polypti
• doen, welken een diergelyk blaasje aan den fiaart hebten. Vermits nn de fpyzc in Je
holligheid gaat, die de Heer Trmbley de Maag noemt, daarin uitgezoogen, en "t ovenVe
• weder uitgeworpen wordt; en hy geene andere vaten, dan dit kanaal, in den Polyp oii-
• dekken kon, is hy van gedachten, dat de Polypen alleen voor zodanige Dieren te lioudM
- zyn, die fiechts eeat enkek huid betben, welke over de Maag gcrpinnell, of wier hollii.
heid de Maag zelve is. Dan de Heer Dr. Sctäfer ftemt dit gevoelen geenzins toe i hy ge.
looft. dat de hoWsheid van "Í /j/niet zo zeer de Maag is, als wel het omkleediel Set
pyp; en hy hondt de uiterUe, doch inzonderheid de bmmnße hrrelties of knopjes voor 10
leele dnizend opcnirgen of Zuigpjpjes, welken de plaats der eigenlyke Maag bckleeden,
en de verteering bewcrken. Om die reden wil hy niet beweeren, dat de Polyp -«rae «•
itieifdlge vaten, en Occhts ééne buid zon hebben; hy is veel eer van gedachten, dat dt
gantiche huid, rner loiiter aan elkander hangende kleine Zuigpypjes, en niet nog kkim>
tot derzelvcr vaten behoorende, bedekt is; mitsgaders dat ieder het vermögen hebbe om
zieh zelve te voeden, tc waffeiv en toe te aeemcn. Doch de Heer Tremb/ey, fchoon hy,
Velgens de eerfíe verhandehng zyner Hiilorie der Polypen, geen vaten in hunne huid koade
ontdekken, en allcen de korrels, met de (lymige Hofti, waarin ze liggen, gezien hetft)
ioochent echter niet, dat in deze fioffb veelc vaten können zyn; maar hy meent tc niogta
beweeren, dat het uitgezoogen voedzel-iäp niet onmiddelbaar in de vaten komt. Voleen!
lync waarneemingen blyft deze Dymige Hoffe, zelfs in de Polypen, die het allermee» gtkoleurd
zyn, beilendig wit en doorzichtig; waategcn de korrels de koleur van 't Voediel-
<ap, dat de Polypen nit de genuttigde fpyze gezoogen hebben, aanneenieii; en, liy voorbeeid,
rood of zwart worden, wamieer de Polypen een rood of zwart voedzelfap genoolcii
hebben. Hier uit moet dan volgetl, dat het Voedzelfap onmiddelbaar . uit de Maag der Polypea,
• in de korrels der huid overgaat; en 't is daarom zeer waarfchynlyk, dat deze korrels iiiers
- anders zyn, dan KHertja of ßlaayes, daar het fap, miffchien- door eene foort van Zuisa.
iiigetoogen wordt. Deze Biaasjes vertoonen zieh gekoleurd, wamieer ze recht vol, en mei
e«n gekoleurd iäp gidrenkt zyn. Ter dier oorzaake is '1 ligt re begrypen, waarom deit
kor-
Z O E T - W A T E R - P O L Y P EN. 4 2 1
,eär diiidelyk te zien is, wanneer de Polyp dezelven intrekt en korter maakt.TAB
Men befpeurt aan dezelven dan niet alieen de eigenfte koleur van 't lyf, be-i-^^JJ
„evens het heldere bekleedzel, maar ze verkrygen ook daardoor eene dikkeLxxxil'
tolfachtige geftalte, welke aan de overige bekende foorten nooit gezien wordt;
zo dat dit wederora een byzonder Kenteken zy, waardoor de tegetiwoordige
Polyp van anderen onderfcheiden kan worden. Hoe deze Polypen 'er alsdan
uitzien, geeven ons de ailc, lo ^ e en iide Fig. vw Tab. LXXVUl. tefiir. a,8.
kennen- alwaar ze in hunne natuurlyke grootto afgebeeld zyn: doch in de
äde, 3de en 4tle Fig. van Tab. LXXIX. zyn ze, by vergrooting, duidelyker
te zien. Tis
5-
Detreffende nu de onderfcheiden geftalte, welke deze Polypen können aanneemen;
mitsgaders hunnen gang, of beweeglng van de eene plaats naar de
andere; voorts de manier van hunne buit te vangen, te verteeren, en weder
te loOen; zulks gefchiedt by alle de Polypen op eenerleie wyze. Doch ten
fflizien der vermeerdering, is 'er, by de derde van my gevonden foort, in
z o
korrels zieh niet zo gekoleurd vertoonen, wanneer ze door de uitrekking van elkander af.
gezolldcrd zyn; en waarom ze de koleur allengskens ontvangen, hoe meer 'er van dezelven
weder te zamen komen. De zyden van de Maag zyn ten eenemaal met deze korrels Over,
toogen. Deze korrels nu zyn het, die het allereerft de in de Maag zynde Voedzelßippen tot
zieh neemen; en deswege ook eerll goed gekoleurd zyn, als de Polypen hunne Maalt^d
gedaan hebben. Het is buiten alien twyffel, dat het Voedzellap te meer in de andere lichaa-
Ulell of Kliertjes dringe, naar maate dat zy, die 't naaft aan de Maag liggen, 'er meerder
rtiede gevuid zyn; daarom is het doorzichtig gekandelizeerde overtrekiel als dan des tc
dünner, en men liet in gevolge hier van een veel grooter aantal korrehjes gekoleurd. Even
20 klaar is het ook te begrypen, dat de Arnlen-, zo wel als de deelen van 't lyf, dit iäp
tot zieh trekken, indien raen flechts indenkt, dat ze eenerleie gedaantc met het lichaam
liebbtnj en dat het voed¿elfap 'er bygevolg ook indringea kau. Voorts heeft men aan te
merken, dat 'er. gelyk de buitenvlakre der Polypen met louter kleine korrels of knopjes
bezaaid is, even zo diergelykcn in de binnenile huid te vinden -zyn. Men kau zulks, door
behulp van eea Vergrootglas', fraai ontdekken i wanneer mcn, gelyk de Heer Dr, Schäfer
gedaan heeft, eene Schaar, wier bladen fmal en lang zyn, in 't binnenftc van een Polyp
ßeekt, en dezelven in de lengte openfiiydt. of wanneer men 't geluk heeft, van een Polyp
aante treflen, terwyl hy bezig is zichzelven omtekeeren. Vermits wyders debloote befchouwing
ons leert, dat de Diertjes, door den Polyp ingeflokt, ganifch blcelc zyn. doch dat de Polyp
zelve Tan hnn läp geel-bruin wordt, lo is 't blykbaar, dat zulks wezenlyk niet zondcr
inwendige vaat;es en zuigkliertjes gefchiedt. Hoe is 't nu na dit alles mogelyk, zieh te
verbeeiden, dat het lyf van een Polyp flechts ééne enkele holle pyp zy? De Heer Röfel zag
eene wonderbaare verfchyning aan de groene Polypen, welken hy, van den kop af, tot aan
de-helft van 't lyf, doorgefneeden had: want toen vertoonden zieh de beide helfcen niet
ils twee zodanige verdeelde pypen, maar als platte bandenj en desniettegenftaande wicrd de
eene helft van de andere helft ingeflokt. Doch nopens deze zeldzaame verfrhyning zai ik
meer aantemerken hebben; wanneer wy aan de befchryyinge van de op Tab. LXXXVIII. en
LXXXIX. a^ibeelde groene Polypen komen.
Hhh $ K.LF.EM AN
I i -
f