il'
592 V E R V O L G VAN DE BESCìIRYVING
Tir. t.x; san zyneii diinnen en Ideeverigen draad geheclit is, door cenc -gcdimrige beeiiLXl
weegiiig der overigc Ibartpootjes, van den eenen coi den anderen; en 't
Wyfje weec dezelven zo wcl te verdeelen, dat geen dezei pootjes te veel of
te weinig te draagen Irebbe. Voorts heeft nien hier in aeiit te neeracn, dat
deze Eleren aan die pootjes hangen blyven, niet alleen uit hoofde van den
kleeverigen draad, maar ook ter oorzaake, dat de pootjes zelven zodanig geileld
zyn, dat ziilks des te gemaklyker könne gefehieden. Ze eindigen naamìyk
in drie lange, platte fpitf.en; die aan den fcherpen rand bezet zjiimet tederà
hairtjes, aan welken de draaden ligtlyk blyven zitten. Hier aan hechten zy
zieh indiervoege, dat het water, wanneer de weeke en kleeverige draad,
door den tyd, iets caaier en harder geworden is, denzelven niet los kan weeken
; en de Eieren bewaard zyn van voor hunne rypheid af te vaìlen. De
^ manier, op welke deze Eieren aan dio pootjes blyven hangen, hebbe ik in
J.'i. 26. (^Jg aangetoond, alwaar twee diergelyke pootjes met hunne Eieren
afgebeeld zyn. Byaldien iemand zelf liiil heeft om te zien, hoe het met de
geboorte dezer Eieren toegaa, zo moet hy, ten beboorlyken tyde, een Wyfjes-
Kreeft in een glas met helder water doen; op dat hy den Kreeft van alls
kanten op zyn geraak befehouwen könne; indiervoege is 't dat ik zulks ontdekt
hebbe, en desaangaatide kimdig geworden ben.
a.
s/. In da S7i!e ßig. hebbe ik een Ei met zj-iien draad afgebeeld, zo als het
'er uitziet, wanneer men 't door een Vergrootglas befchoiiwt. Door deze befchouwing
hebbe ik ondervonden, dat het in zynen roodbruinen grond met
heldere ilippen als berprenkeld, en, bniten deze fchorfe, nog met eene andere
hiiid omgeeren of bedekt is; waarin het Ei, als in een zak, gedraagen wordt,
Wiens bovendeel den draad uitmaakt. Maar hoe lang de Eieren in dezen zak
blyven, of hoe lang de Kreeft dezelven onder den flaart draage, tot dat 'er
jongen uit voortkomen, - kan ik tot nog niet juiil: bepaalen. Ondertullchen is
het zeker, dat zommigen in Jtmy, anderen in July, en wederom anderen nog
laater in 't jaar, in plaats van Eieren, reets jonge tiitgekoraen Kreeften onder den
ftaart met zieh voeren. Deze jonge Kreeften zyn op dien tyd nog zeer helder;
doch het maalt eene afkeerige vertooning,'wanneer zodanig een Moederkreeft
met anderen gekookt op de tafel gebragt ivordt; dewyl ze den genen, die deze
jonge Kreeften niet kent, walgelyk voorkomen. Dan by eene nauwkeuriger
befchouwing, inzonderheid door een Vergrootglas, ziet men met veel vermaaits,
dat deze jonge Kreeften reets ten volle met alle hunne deelen en leden voorzien,
en den grooten Kreeften in alles gelyk zyn. Wanneer de Moeder dezer
Jonge Kreeften, zieh zomwylen, na eenige beweeging, wat ftil houdt, het zy
by haar voedzel, of anderszins, zo laaten de jongen zieh wel eens los, en
kruipen rondsom de Moeder; doch zo dra deze iets vyandlyks, of de minile
ongewoone beweeging, in 't water befpeurt, zo fcbync het, als of zy hen,
door-
DEE. O V E R . I G E INSECTEN. 293
. door zeker teken, te rugge roept; dewyl ze dan in alleryl wederkccren, enTíp.T.ÍC.
l zieh onder den (laart bergen, gelyk de Kiekens onder de vleugelen der Henne. Na ^^ •
! verloop van eenige dagen verbaten zy echter allengskens de Mueder, en zocken
; huH eigen fortuiu.
S- 9-
Onzen Rivier - Kreeft in zo verre onderzocht en befchouwd hebbende, was
> ik voorts nicuwsgierig ora te weeten, of het ook met de by ons zogenaanide
Hummers, of Zec-Kreeften, even ecns gelegen wäre; en of miiTchien vef
fcheiden declen, welken ik, wegens hunne tederhcid, aan de Rivier - Kreeften
niet onderzoeken kon, zieh aan dezen duidelyker lieten ontdekken. Ik ontzag
derhalve geen kollen, maar verzocht een rayner Vrienden te Bremen, welke
; my meermaals dienil: gedaan had, om niy een paar zodanige Hummers toe te
; zendcn. Ik ontving ze ook v/el haaH in een vaatje, gevuld met Brandewyn,
•. benevens eenige Garnaalen, waarvan ik hier na zal fpreeken. Ik was dezelven
^ zo dra niet magtig geworden, of ik opende ze; en onderzocht ieder deel in
't byzonder zeer naauwkeurig,' maar bevdnd, tcgen inyne verwacbting, uitge
nomen de grootheid van 't iUik, bykans geen het minlle onderfcheid tulTchen
hen en onze Rivier - Kreeften. In het Wyfje was dat gedoelte van den Eierftok,
't welk nien, als boven gezegd is, ook wel de Lyf-Moeder kon noemen,
met eene ontzachlyke menigte Eieren gevuld, die nog in dat jaar jongerj
hadden moeten leveren. Ik verwonderde my zeer, op derzelver befehouwing;
dewyl ze, naar myne gedachten, veel gTootcr hadden moeten uitvallen; te
meer, daar ik die Kreeften reets in Mai ontvangen had, wanneer dezc foorc
medí haare Eieren al uitgeeft. Doch ik bedacht niy wel haafl:, neemende
in aanmerking, dat dezelven vier weeken onderwege geweeil, en mifichien te
vooren al in den Brandewyn gelegd waren; mitsgaders dat zulks wel de oorzaak
weezen konde, waaroni de Eieren zieh kleiner, en zo rood van koleur
vertoonden, als ik ze werklyk bcvond. Mogelyk hadden ze ook nog wel
grooter können worden; hoewel dit niet veel geweeil zoude zyn; doordien
zo wel in 't Mannetje als in 't Wyfje, alle de deelen, welken ik in de Rivier
Kreeft befchreeven hebbe, naar gerade van de grootte, nitt veel grooter
waren. Vermits nu deze Kreeften zo weinig onderfcheiden zyn van onze Rivier-
Kreeften, ben ik in twyifel, of het voorgeeven van de ziilken wel gegrond zy
die beweeren durven, dat de Zee-Kreiften niet, zo als onze Rivier-Kreeften
op zekeren tyd, de zogenaanide Kreeftsoogen, of liever de Kreefts-fteenen'
waarvan ik nu nog fpreeken zal, bezitten. '
S- 10.
Dat men de zbgenaamde Kreeftsoogen, of fteenen, zo als men dezelven
noemen wil, niet altóos in de. Kreeften vindt, is buiten kyf; en men weet
tetlens dat de rechte tyd om zc te vinden de Zomer is, vooral in de drie
^ P 3 maaa