38Ö V 0 0 R B E R 1 C H T.
Polypen; welke ik, als een Annhangzel van dir
' i ' ^ i j f i Natuurlyke Hiftorie der Infeaen: amm®ke
des de Liefhebbers het zelve 00k voor een bvzonder T r a S
können houden In t bovenfte gedeelte van de Plaat ziet
de gemeene Waterluizen, welken doorgaans groen zyn mw
Seel en roodachtig worden; oliar maate d a n
vergaan of andere verandermgen lyden. Onderdeze Waterlinzen
vertoont zieh ter wederzyde, een zogcnaamde Vederbos. P .
l y p ; en aan de overige Watergewaflen hangen louter Polypen
met hoornvornuge Armen ; welk woord ik voortaan in naw
ging van den Heer TR E M B L E Y , altoos zal gebAiiken De
Armen yan eenigen dezer Polypen vormen draadachtige fpitzen
met welken naam ik die uitfteekzels boven reets genoemd hebb '
fay anderen hebben ze de gedaante van lange hairen, en by an'
da-en weder verbeeiden zy eene foort van Sterren. Voor 't overige
zyn deze dhier afgebeelde Schepzelen zodanig gefteld, dat
z y ons de meeiten hunner verrichtingen en eigenfcliappen vertoonen.
Zommigen hangen aan hunne amen, doch de meeileii
aan hunnen ftaart. Eenigen zyn zo lang uitgerekt als 't Im
mogelyk is; anderen ziet men geheel te zamen gekrompen, zo
dat ze^ met ongelyk zyn aan eene langkwerpig - ronde vrucht
Men vindt er ettelyken, die met hunne armen andere kleine
Schepzelen vangen, welken hun tot voedzel dienen; mitsgadeR
zulken, uit welker zj'den de Jongen reets voorffpruiteii! enz.
Om kort te gaan, ik hebbe mynen Leezeren hier mede vooraf
een duidelyker begrip van de Geftalte der Polypen willen geeyen,
dan zy' t zichzdven, uit eene befchryving', zouden hebben
können voorftellen. De twee Slangenvormige Wormen, welken
onder aan in 't midden op de Ti'elplaat, (Tah. LXXIIO den
taf van Mercurius verbeeiden, hebben 00k die Eigenfchap der
Polypen dat ze naamlyk, in ftukken gefneeden zynde, uit ieder
ftuk weder huns gelyken doen voortkomen. Bovenaan, recht
boven t woord Hifiorte, ziet men eene Slak en een Kever;
waarv-an de eene, zo wel als de ander, met eene menigte kleine
^chepzelen omringd is; hoedanigen 'er ook aan de naby zynde
wortelen der Waterlinzen gezien worden; welken voor 't bloote
p z i c h t flechts puntjes fchynen, en van zommigen, doch verkeerdlyk,
ook voor Polypen gehouden worden. Onderaan,
bo-
V O O R B E R I C H T. 38?
boven de gemeide Slangenvormige Wormen, befpeurt men ookTA^
eenige Waterlinzen, die zo veel als den hoed van M e r c u r i u s '
verbeeiden; en ter wederzyden van dezelven heb ik een Infeft
gemaald, dat den Polypen tot voedzel ftrekt. Dit alles kan
eenigennaate dienen, om den Leezer gelyldyk onder 't oog te
brengen, 't geen hy in deze befchryving der Polypen te verwachten
heeft. Ik zal hier naamlyk niet alleen de vierderleie
Polypen met Hoornvormige Armeil, welken in onze wateren te
vinden zyn , maar ook den Vederbos - Polyp befchryven;
fflitsgaders een bericht geeven van de kleine Schepzelen, die
dezen Polypen tot voedzel dienen; en dewyl 'er ook nog andere
Infeften zyn, die, even als de Polypen, door gefneeden
zynde, weder geheel voortkomen', zal ik ook aan dezen in
myne Waameemingen gedenken. Nademaal nu wyders de Polypen
, voor een Liefhebber die ze alleen uit de befchryving
üent, of in afgezette Plaaten gezien heeft, bezwaarlyk te vinden
zyn, zo denke ik ook, dat derzelver afbeeldingen, in
mjBe Titelplaat onder 't bog gebragt, daartoe können ftrekken,
dat men dezelven van andere WatergewaiTen zo veel te ligter
zal können onderfcheiden, en dus te gemaklyker vinden. Eindelyk
kan ook de Titelplaat dienen tot een bewys, dat ik, behalve de
gemeene ronde Waterlinzen, benevens haare wortelen , bloemen •
en zaaden, ook defpitsbladigen, die onderaan op de Plaat te zieti
zyn, wel gekend hebbe; en gelyk ik ze thans kenne, zo waren
ze my ook reets bekend, toen zommige Schryvers geloofden, en
dooi- hunne Schriften der Waereld zochten diets te maaken, daf
ik de Wortelen der Waterlinzen voor Polypen, had aangezien.
Vennits ik boven gezegd hebbe, dat ik niet alle, öf niet zo
veele, onderzoekingen met de Polypen gedaan had, als TREMBLEY
en B A K E R ; zo zouden ook zommigen wel können
denken, dat ik met myne Befchryving, als niet volledig genoeg
zynde, wcl weg had mögen blyven ; gelyk ik ook eeril voorneemeiis
was; maar de vòlgende oorzaaken hebben my van befluit
doen veranderen. De Polypen eens ontdekt, en myne Waarneemingen
met dezelven besonnen hebbende, vond ik 'er z o veel mede
D d d 2 te
m
i^ir':