H I S T O R I E
•
U l i , ,
J i ^ ' verteerd'heeft, dan fpuwt hy heczelve door de eigenfte opening, door welke
cot ^^ i^yti ly'f gekoinen is, nls een overvloedig oncuig, weder uit. Zonityds
I.XXXIIl'^^^^^"^ ^^ Polyp zyncn buit wel twee iiurcn, of langer, by zieh, maar als hy
aangeraakc, of eenigzins onmifl: wordt, dan ondali hy 'er zieh ligtlyk van.
Ook hebbe ik menigmaal waargenomen, dat de Polyp zynen gevangen roof
niec inflokt, maar enkel iiiczuigt, en weder uitfpuwc.
»3-
'c Gebeurt wel eens, dac twee Polypen één cn. 'c zelfde Wacei'-Inrefl
\ welk iecs groocer is, mec hunne armen grypen en vail houden; en dan is.
'c ccn vermaak te zien, hoe zy beiden zieh bemoeien om het meefter te wor-
I. den. Ik hebbe zulks in de ii^e f i g . mec de Leiters f . én g. by vergroodng'
¿-afgebeeld en vercoond. Is 'c nu, dac één dezer Polypen, gelyk die van g. als
dan een jong heeft, gelyk by Lect. b. te zien is, dan zoekt ook dit jong zyn
dccl van den buie ce krygen ; des ieder hec Slangetje met zyne armen aanpakkc
^ cn vad houde. De een wil zo wel als de ander het Slangecje infiokken; doch
doorgaans behaalt één alleen de overwinning, en hy laat den ander het reeis
ingeilokte deel van 'tSiangetje, na dat hy 'c weder uicgefpoogen heeft, over.
Ik hebbe echter ook wel eens gezien, dat de beide Polypen het Slangeqe
enkcl uiczuigen, even als hec één alleen dikwyls doec, en dat ze dan de ledige
huid licten dryven.
s. .4.
Als zodanig een Polyp een kleiner InCeft gevangen heeft, naar \ welke zyn
m g e b u u r insgelyks toevallig grypt, zo tracht dikwerf de een den ander dk
ingezwolgen beetje weder te ontrooven; en by die gelegenheid komen zy
TAIÌ. zomryds zo na aan elkander als wy hen in de 14^« f i g , Tab. LXXVIII.
LXXViii^ien, In zulk een geval gebeurt het menigmaal, dat de een den ander cracht
14- opceflokken,' het welk ook wel eens in zo verre gelukt, dat ik dikwyls waargenomen
hebbe, hoe de een den ander tot over de helft, ja byna geheel,
ingezwolgen had; maar de opgeilokte wierd meelhl van den anderen leevend,
doch ook wel , ingevalle hy te lang gevangen was geweeft, dood weder uitgeworpen*.
Toen ik deze zamenkomll der Polypen voor de eerllemaal zag,
•• dacht
• De Heer Tfemè/ey, die ook wel waargenomen heeft, dat, by zodamg een gevecht om
vcrmeeAerden buit, de eene Polyp menigmaal den anderen met het aas dat hy reets in't
lyf had, geheel en al inflüktej wil daarentegcn veiekeren, dat het den ingeflokten mets
anders koil dan den buit, dien hem de ander we er uit 7.yne Maag wect te rukkenj terwyl
hy zelf volmaakt, gez,ond en onbezeerd uit zyn wederpartyders lyf komt, al tad hy
'er langer dan een uur ingcieten. Hy verzekert ons daar benevens dat hy het geluk gciuil
. heeft, van den eenen Polyp in de Maag van den anderen te brengen; en dat geece der
Polypen, met welken hy die proef genomea had, geflorven isj fchoon zorntnigen vier "l
Z O E T - W A T E R - P O L Y P E N 4 S 3
áachc ik, dac zulks mogelyk eene foorr van paaring wäre; gemerkt de paa-T^s
rin--, ook by andere Inleden, op cene foortgelyke maniec gefchiedc. Maar^^^-^y^i
to^Ti ik 'er nader acht op gaf, zag ik wel dra, dac de begeerte naar dcn^^^^^xill
buit, en bygevolg de honger,. hen zomtyds zo. na by elkandor bragt. En toen
ik v^volgens, op het voorbeeld van den Heer T u e m b l ü y , die deze Schcpzelcn
't eerft ontdekt en bekend gemaakt heeft, de jonge Polypen, zo rasáis
ze de Mooder verlaaten hadden, van elkander afgezondcrd, cn clk in een
byrondcr glas gedaan had, wierd ik wel dra overtuigd, dac ze, om ce vernieni'''
vuldigen, geen paaring noodig hebben. Ik zag naamlyk, dat ieder enkele
polyp, in zyne eenzaamheid, beltendig weder jongen uicdreef; fchoon ik deze
afzondering tot op de Kindskindcrcn voorczctce*. Eindelyk moetc ik nog zeggen,
dat deze foort van Oranjegeele Polypen, zo wel als de donkcrbruine, ,
welke hierna vol¿;en zal, aan haar kolfachtig einde, ecnige vezelen hecftf,
gelyk in de Jug.vm Tab. LXXIX. by k. te zien is. By /. vertoont zieh T^g,
aan dezen vergroocen Polyp een jong; by m. wordt nien de ingezwolgen r,xxix.
zwvtrce Watervloo, van welke reets gelproken is, gewaur; en by Le:t. i. ver-i'g. 3»
wont zieh de geüootcn mond van dezen Polyp.
Vjf gehpele dagen in de Maag van e«ü ander gebeten hadden. Teffens leert hy ons, wcl
opcímerken, dac 'er van ¿le de Dieren, welken den Polypen tot voedzel ftrekken, geen
m boven een kwartier uurs in hunne Maag kan lee ven. Mdnigraaal heeft hy een Polyp
genoodzaakt, om zyn ingellokte aas terftond weder uit tc fpuwen; en hy hesfi hetzelve,
ais hy daaromtrent maar cenige minuten draalde, altóos dood bevonden. Wyders verzekert hy, dat
JiY le gantiche maandea lang honger heeft laaten lyden, en nochtans nooit gezien heeit dat
zy, gelyk by andere Dieren van eenerleie foort in diergelyke gevallea anders wel gebeert,
elkander gegeeten hebben. De Rofelfrhe Waarneeuung, volgens welke de eene Polyp den
anderen, Indien dezelve wat te lang in des anders Maag gezeten had, dood weder uitgefpoogen
tou hebben, verdient derhalve nog een nader onderzoeki en 't kan wel weezen, dat de
uitgefpoogen Polyp aanvaPgklyk dood gefcheenen heeft, doch nadeihand weder bygekomen is.
KLEE MANN.
* De Päftoor Goeze, die zieh wcgens de Hoogduitfche overxetting van de Trembleyfclie
Hiilorie der Polypen zo beroemd gemaakt heeft» zegt in eene zyner aanmerkingen op deze
aangehaalde plaars: „Ook dit is aangenaam cn leeizaam, wanneer men ziet» hoc kunJige
i.Waaineemeri zieh voor het zeltsbsdiog gewacht hebben, en beter onderrich: zyn geworden.,.
Í Dcie afbeelding vin het Staart-eisde cene« Polypskomt, met deszelfs catuurlyke gefleltenisi
iodeidaad vry beter overeen, dan de gczochte of gcklaauwde Draakcnpootsgelykende venoomng,
welke de Heer Ledéi-muller, van een bruiacn Armpolyp, in ¿.-yne Microscoopifchc
Oogen-en gemoedsverluftigingen. oj) Tah. LXXXII. by vergrooting medegedecld heeft.
K l e e m a n k -
7ßs Deel ide Str^k. K k k
K I'