[ i l !
I t f i
AsTACVÓ' ILVVI ATJLIS,
] ¡l1' i
O V E R I G E INSECTEN. 303
Befchryvìng van de kldne Gar n a a l onzer Rivieren.
r i ^ o i de Cfußata, of met eene fchorfe bekieede Dieren, waarondcr,TAB.
I gelyk bovcn gezegd is, de Rivier-Kreeft mede zync plaats vindt, is " ' •
oolc de Garnaal ce rekenen. Hoedanig een fchepzel dit zy, is den bewooneren
.. der Zceftcdcn genoegzaan) bekend; en zy,di e nimmer Garnaalen gezien hebben,
können dézelven uit de liier nevensgaande Plaat leeren kennen. Ik ben
' ' wel genoodzaakt om 'er gewag van te moeten raaaken, nademaal 'cr ook in
'; onze Rivieren diergelyke fehepzels gevonden worden, als ik nu onderneeme
te befchryvcn. Voor zo veel my bekend is, heeft nog niemand ons eenig ver-,
flag van dit Infeft niedegedeeld, uicgenoraen de Heer FRISCH te Berlyn;.à\e
'er ons ecn bericht, en eene afbcelding van gegeeven heeft, in zy-ne Befciryving
van allerkk InfeSen, VILI' Deel, pug. 26. Tab. XFII. Hy noemt dit
It' felicpzel aldaar den Kreefimrmìgen Watenmrm, en geeft 'er deze reden van ;
dat zyne onereenkomß met de geßalte der Kreeften viel gedoogin kan, dat
men htm een diergelyken naam geeft, dewyl bei 'er nog geen hezit. Maar
nadien dit Infeft meer overeenkomll heeft met de Zeegarnaalen, waar van verfcheiden
foorten zyn, en ook de Kreeftfehaaren aan het zelve ontbreeken; zo
Ijebbe ¡k het liever de kleine Rivier-Garnaal genoemd. Doch aangezien de
Latynen den Kreeft wel Jßacus, maar de Garnaal Squilla noemen, zo had
het bovenrchrif't van Tab. LXII. Squilla Fluviatilis, en dat van Tab. LXIII.
Squilla Marina moeten zyn, en niet Jßacus iimiatilis, gelyk 'er nu boven
beiden ftaat: doch dewyl de Plaaten reets afgedrukt waren, eer ik wifte, dat
dit bovenfchrift verkeerd was, zo kon ik 'er geene vcrandering in maaken.
In de liie en ade van Tab. LXII. zicn wy onze kleine Rivier-Gar-F'^. i.
iraal afgebeeld, en zo vvordt zelden of nooit grooter gevonden. Men vindten
dezelve, den gantfchen Zomer door, van ongelyke grootte en oudcrdom, in
onze Rivier Pegnitz, aan de ondiepe oevers, by menigte, om dat ze aldaar
het meeile voedzel vindt. Haare grootile Icngte is nooit boven 6en duim, als
^e naamlyk volkomen uitgerekt wordt: want uit den aart houdt ze 't achterlyf
gcmeenlyk binnenwaarts gekromd, het zy dat ze kruipe of zwemme. Ten
aanzien der koleure, zyn ze altoos verfchillendewant eenigen zyn zomtyds
gantfch wit; het welk cchter dan alleen pkats' heeft, wannecr ze' cerft vsn
huid veranderd zyn. Gewoonlyk komcn ze ons donkerer van koleur voor, en dan
zyn zommigen bleek groenachtig-graauw, of olyfkoleurig, gelyk in de ade j Vj.
3f/e Deel ide Stüh. R r Vr