" r' i i l ' Iii i'
, : , •ir^'
i . . ' "i
^üii .¡¡I.Jtir
+14 H I S T O R I
3-
d e r
LXXVI , ™ °p LXXVlib 'Jak in haare mtuur
i^'vv ™ «'•'il^'H^den ftand afgebecld; waarbenevens zy op S
LXXVn.LXXVlI., door een tezamengefteld Vei-grootglas llerk vergroot, op drt'
erleie wyzen vertoond worden. Zo als ze op de eerllgenoemde Tai. verbeeli
zyn, vindt men ze in de inet Waterlinzen bedekte wateren, wanneer imb
vvat van heczelve la een grooi helder glas fchept, ,en het, na eenigen N
(l.lle geftaan te hebben, naauwkeung. befchouwt. Dan dewyl ze met het bloote
oog uiet ligt te ontdekken zyn, wanneer men dezelven niet reets kent- zo
moet men zieh daarby van een Vergrootglas bedienen; dat evenwel: flechts
een gemeen brandglas behoeft te zyn, hetwelk een • brandpunt van twee to
drie duinien heeft. Door middel van zulk een Vergrootglas zal men niet alleen
deze, maar ook de andere foorten van Polypen ligtlyk vinden; het zy aan de
wortelen der Waterlinzen, of aan die van andere gewaOen, of aan de zvdeii
van t glas, of op deszclfs bodem. Zy vertoonen zieh niet allen even groot
o.ok niet in eenedeie geilake; maar zitten altoos, wanneer ze niet dood zyn'
met hun acbterlyf ergens aan vail. '
4-
De tegenwoordige foort is van de overigen onderfcheiden door haare bleelie
ftroogeele koleur; en het lyf heeft nog dit byzondere, dat het naar achteren
of aan' t ftaarteinde, allengsliens dikker wordt, waartegen het voorlle deel,
of de Kop, dunner is. De hoornvormige armen, die aan deze, zo als aan de
osierige foorten, kringswyze rondsom den kop zitten, en waar van zy 'er zelden
Zeven., maar gemeenlyk vier, vyf, of zes heeft, fchoon andere foorten
er acht, negen, tien en meer hebben, kan deze foort nooit langer dan haar
lichaam uitilrekken; en het is eigenlyk hierom, dat ik hem den Polyp met
körte armen noeme. TuiTchen deze armen, midden in het deel, dat men den
kop noemt, is hier, gelyk aan de overige Polypen van dit flach, de bek of
mond, dien men bell ontdekken kan, wanneer de Polyp bygeval het een of
ander Water-Infeft intlokt: want de fpyze van dezen Polyp beiiaat eigenlyk
in zommige foorten van kleine Water-Infeften.
§•5-
? t v v , F'g- van Tat. LXXVI. vertoonen ons eenigen
p j , s , Po'yP«"' 20 wd mei als zonder jongen, in onderfcheiden geftalte, zo
i e n 4 ™ gemeenlyk, niet alleen aan de wortelen der Waterlinzen, maar ook aan
vlakke zyden van 't glas, zitten; terwyl de Letters l,m,n,o,p, q, r,s,
n , 0, /.aanwyzen, hoe ik dezelven op den bodem van 't Glas gevonden hebbe. Wann'<,
i. neer een Polyp, die geen jongen draagt, zyne armen volkomen uitbreidt,.
heefe
msTORIAE POLYPORmi^
Tab.LXXn.