595 V E R V O L G V A N DE B E SCHRYVING
Tab.LX.geworden zy, als de oiide geweeft is. En zulks gefcliiedt fpoediger, dan men
cu LXl. denken zou; want na verloop van drie, vier of vyf dagen, is dat hanias,
om zo te fpreeken, weder verlhuid. Doch hoe die in zyn weck ga, zal waarfchynlyk
niemand können verklaaren. Zonnnigen geeven wel voor, dat de zogenaamde
Kreefisoogen of fteenen , welken in dien tyd gemeenlyk in de
Kreeften gevonden worden, 'er de hardiglicid aan toebrengen; dan dit gevoelen
is nog nooit genoegzaain beweezen, en zal ook niet iigt beweezen-können
worden; zo als, myns oordeels, uit hec gene ik nog verder van de Kreefcsfteentn
te melden hebbe, eenigeniiaaie zal blyken.
14-
Dat *er in die niaanden, waarin deze Dieren eene nieuwe fchaale erlangen,
Steenen in de Kreeften gevonden worden, zal niemand looehenen, die ze in
dezen tyd geopend of gegeeten lieeft. Altoos zyn 'er dan in ieder Kreeft twee
te vinden; en zy liggen ordenlyk aan de zyden der maage, niet verre van de
groene íloíFe, welke ik op Tab. LVIII. Fig, 9. by cc. aangetoond hebbe. In
't begin zyn ze taraelyk klein, als hebbende naauwlyks de grootte eener Linze,
en gecn grooter dikte, dan die van een dnn plaatje; in welke grootte zy reets
in 't begin van Jun'^ in zoraraige Kreeften te vinden zyn. Omtrcnt dien tyd
begint de nieuwe fehaale te groeien, mitsgaders allengskens harder te worden;
ondertuilchen neemen ook de Steenen gelhdig toe in grootte; en als de lehaale
in zo verre volkomen is, dat 'er niets aan haare hardigheid ontbreeke, dnn
hebben ook de Steenen hunne volkomen grootte bereikt. Hiertoe gekonien
zynde, vertoonen zy zieh in de gedaante van een byna halven kogel, die aan
zyne platte zyde, waarmede hy tegen de maag aanligt, als met een ílempeí
iets ingedrnkt is. Dat dezelven, naar maate van de vcrlcheidenheid der Kreeften,
nn grooter, dan kleiner zyn, kan zieh eik ligtlyk verbeeiden,' en ik
hebbe 'er eenigen gezien, die bykans een halven duim middellyns hadden.
Voorts ftaat hier oratrent te melden, dat de Steenen er zyn, zo lang als de
huid van den Kreeft nog week is; maar als de huid haare hardigheid verkrcegen
hceft, dan zyn 'er geen Steenen nieer te vinden; ook ontdekt men zomtyds,
kort voor deze verwiiTeling van huid, maar één, en zomvvylen in 't geheel
geen Steen. Waar zyn nu die Steenen zo eensklaps gebleeven? Geeven
zy miilchien de hardigheid aan de nieuwe en weeke huid, en worden zy daardoor
verteerd? of legt de Kreeft dezelven, te gcl\k nict zyne oude huid, af?
Onder de genen, die 't eerlle gelooven, hebbe ik 'er eenigen gevonden, welken
my, oni iiun gevoelen te ilaaven, zoehten te overtnigen, dat ze de Steenen,
ook nog na de verandering van hnid, in de Kreeften gevonden, en
vvaargenomen 'hadden; als mede dat ze op dien tyd kleiner waren, dan geduurende
de verandering. ölaar dit is eene dvvaaling, welke haaren oorfprong
uit een verkeerd deiikbeeld heeft. Deze Liefhebbers naamlyk nicenden, dat
alle Kreeften op éán bepaaiden tyd van huid veranderden: byaldien ze dan,
wan-
B E R O V E R I G E I N S E C T E N. S97
wanneer verfcheiden Kreeften reets van huid veranderd waren, in zornmigenT^
de obgen of ileenen nog vonden, doch kleiner dan voor de verandering; zo^^"
hebben zy zicli verbeeld, dat dezelven kleiner, en van tyd tot tyd verteerd
wierden. Intuiichen zyn deze Kreeften dan juiil zulkcn gevveell, welker verandering
van huid wat laater invici, en dus nog aaniiaandé was, waar door de
fteenen ook nog in 't groeien waren. Hier van ben ik zo wel verzckcrd, dat
ik 'er wel eene weddenlchap op zou dnrven waagen, dat niy niemand in een
van huid veranderden Kreeft, (die, gekookt zynde, gemakiyk aan z\ne heldere
koleur te kennen is, ) éénen Steen zal können aantoonen. Ingevalle nu
zomraigen myn gevoelen toeflemden, en echter beweeren wilden, dat de Steenen
nergens toe konden dienen, dan tot volmaaking der nieuwe Sehaale; zo
zou ik wel eens willenweetcn,waarom dan deze Steenen, zo lang de nieuwe hnid
gro-'it, niet aiiieemen, maar van tyd tot tyd grooter worden; en zelfs dan,
wanneer de nieuwe huid reets eenige hardigheid heeft, op zyn grootilc zyn?
Men kan hier nog byvoegen het voorbeeld van andere Schepzelcn, die met eene
tamelyk harde Schaale omgeeven zyn, welke zy tc voorcn niet gehad hebben;
en by welken men niet den minften fchyn van een Steen vindt, die de Hoffe
tot deze Sehaale ZOU kunncn verfchiiffen. Wy zien zulks alle jiiaren iiiin de
Rupfen. Deze, in veeler oogen zo ycrachtelyke, doch by Watuurkundigen zeer
merkwaardige Schepzelen, veranderen, na dat ze haare laatfte huid afgelegd
hebben, in eene zogenaamde Pop, die in 't begin zeer week is, doch naderhand
harder wordt, en eene veel haider fchorfe verkrygt, dan de huid der
Rupfe gcweeü: is. Middelerwyl is 'er in deze haare iaatife vcrvelling geen
Steen, of eenige andere verdichte iioffe ontllaan, waaruit de Rups, na dat ze
de Poppcngeilaltc heeft aangenomen, zieh eene zo harde kleeding bereiden
kon. Hoe hard zyn niet de hoornen van een Schroter, als mede die vrn een
Netishoorn-Kever; en hoe hard zyn niet de vleugeldekzels van zulke Infcftcn?
Beiden zyn ze in 't begin weeke Wormen, waarin ik, hunne inncrlykc geileltenis
oiiderzoekende, gecn Steen of Steensgelykcn waargenomen hebbe: onderiuirehen
worden ze, wanneer de tyd der veranderinge vcrfcheenen is, ook
zeer weeke Poppen; cn eiiidclyk komen zc te voorlcliyn als Kevers, welker
hoornen been-hard zyn. Hieruit nu is, myns oordeels, met zeer veel waarfchynlykheid
op te maaken, dat de Kreeften de daarin zynde Steenen niet
noodig hebben, ter verhardinge hunner Schaalcn; 't welk te minder plaats
heeft, daar ze dezelven, gtlyk ik (Iraks bewyzen zal, zo wel als de oude
huid, afleggen, oi uitwerpen.
S- 'S-
^ ^ -iie Kreeften,
tot liun gebruik, t huis in byzonder Vaatwerk bewaaren. Want dezulken vinden
b o Z ' . ® de Kreeften gebruikt hebben, veele Kreeftsoogen op
l ì DII \ I 'W " ' - l^y d«' Vifchers hebbe ikzelfvedmaals
LÜ.I.X.
LM.