I ' : '
I i s
30 s V E R t O L G VAN DE B E S CHR Y V I NG
Tìb,
LXIIeen
koft ontliaalde, zou denken, dat men hem hakzel of gehockte Sprinrthaanen
opdifchte;.en hy die 'er genoegen in nanie zou des ieraand nioecen
zyn, die eene lekkerny vond in gekookce Sprinkliaanen. Maar fclioon dit
Wacer-Infea voor ons geen fmaakeJyke fpyze zy, zal nochtans niemand ontkennen,
dat het echter den Watervogslen, en anderen Water-Infeften, zeer
wel tot eene voedzaame Maaltyd kan dienen.
Doch wy zullen n« onze Rivier-Garnaal eens in haare eigenlyke geteltenis
belchouwen: en opdat zulks te betcr gefchieden möge, hcbbe ik dezelve in
Tis. 6. de 6de Fig. by vergrooting afgebeeld. Zy is tainelyk fraal of rank van Lyf;
en 't zelve is bedekt met m, ijchubben; van welken de zeven achterfcen of
laatllen, midden op den rüg, met fcherpe roode kanten of fpitzen voorzien
zyn; welken, wanneer de Garnaal zieh kromt, opryzen en uitlleeken. Onder
deze Schubben zitten voonvaarts ter wederzyde Zeven andere en iets kleinerewaaronder
men, naar den Kop toc, wederom nog vyf andere en grootere
ziet, die door de voorigen eenigzins bedekt worden, en evenwel genoegzaain
uitrteeken. Op de ondervlakte is 't lyf zo ingediept en hol, dat het eene goot
gelyke. De Kop heeft eene eenigzins ongofchikte gefeite, en ter wederzyde
een graauw cog, dat met zwarte ilippen befprenkeld is. Vooraan den Kop
hebben twee paar fprieten haare inleding, die van ongelyke lengte zyn: want
¿«/.«Ä.het bovenfle paar, met aa. getekend, overtreft het onderlle i k zeer zichtbaar.
Het bovenfte paar loopt recht uit, en bedaat uit vier leden, ongelyk in
dikte, cn 00k niet even lang. De beide onderlle fprieten toan eenigzins nederwaarts
geboogen, en zyn uit drie zodanige leden te zamen gelleld, maar
hebben haare inleding op eene aan den Kop zittende körte dikte of een
uitwas; daar benevens zyn ze, aan de beide uiterlte leden, doorgaande met
Leu. c. zeer tedere haiitjes bezet. Letter c. wyll de twee kleine vreetpunten of klaauwtjes
aan; welken dit Infeft gemeenlyk zo na aan den kop fluit, dat'er naauwlyks
één eenig lid van te ontdekken zy. Door middel van deze klaauwtjes
brengt ze de kleinfte brokjes der fpyre in den bck; en weet dezelven daarmcde
zodanig te wenden en te draaien, als de nood vereifcht, om ze binnen
te krygen en te verteeren. Ze bellaan ten dien einde niet alleen uit 3 of 4
iedcn; maar zyn ook daarenboven vooraan nog met ean teder en fcherp
klaauwtje voorzien. Op deze vrcetklaanwen volgen twee paar dikke Vangpoo-
Icit.äJ ten, door di. aangetoond ; welken aan dit Schepzel den eigenilen dienll doen,
als de Schaaren aan de Kreeften; dewyl het met dezelven niet alleen den
bnit vangen, maar ook vallhouden kan. leder zyde heeft twee dezer Vangpooten;
en fchoon dezelven zo lang niet zyn, als de overige pootcn, overtreffen
zy die nochtans in dikte en (lerkte. Hun tiiterfte deel toch, dat byna den
geheelen poot uitmaakt, is zeer breed en dik, en van vooren met een nederwaarts
geboogen, haakvormigen, bcweegelyten klaauw bedeeld. Hierop volgt
een
O V E R I G E INSECTEN. 309
en 't gene, waarraede de pöot zyne inleding aan 't lyfTuu.
een dun en kort lid
heeft, is nog kleini
pootcn vier voorwaarts uitfteckende fcherpe fpitzen ; waar van de voorlte Ipits
met het puntje van den klaauw te zamen komt; zo dat de daar tulTchen geklemde
is nog kleine'r. Aan den onderften rand heeft het dikke dee] dezer'-'"''
buit het niet ligt ont-konien könne. Wy hebben ook reets eene bykans
diergelyke fchikking aan de vangpooten van andere Infeften gezien: want de
groote Waterluizen, op Tab. XXII. en XXIII. in het Eerlle Stuk van dit
Deel afgebeeld, hebben mede zulke knypcrs; en die genen, waarmede de
zoeenaamde Mantis, of het H^anieleni Blai, voorzien is, (zie Tab. I. !I.
mV cn Vü. van het Tweede Stuk des Tweeden Deels , ) zyn desgelyks
omtrent van dezelfde gcllcltenis.
Uitgenomen de tot dus ver befchreeven vier Voorpooten, flaan 'er aan 't
lyf dezer Garnaalen nog vyf paar anderen, waaromtrcnt rweeerlei raaakzel is
aan te merken. De beide eerlle paaren, getekend met es., zyn elkanderii«. ci.
tamelyk gelyk,- doch aan 't eerlle of Voorile paar is het lid van de inleding
vecl dildier, dan aan het volgende. Voor 't overige bellaat ieder dezer pootcn
in drie leden of gewrrchten,- en aan 't uiterfle einde zyn ze inet een rcchtuitfteekenden
klaauw voorzien. De overige drie langer paaren, door f f f. aan-¿i'^'".///^
geweezen, zyn elkander in inaakzel en grootte volkomen gelyk. Doch deze
Haan, met de drie, op hun diküe deel, dat de bovenfchenkel vcrbeeldt, volgende
dunner deelcn, achterwaarts naar den rüg toe gckecrd; zo dat ze ook
boven denzelven uitllceken. Aan 't uiterlle einde hebben ze insgclyks een
rechtuitllaanden klaauw; en aan 't uiterfte vin ieder lid ontdekt men eene
feherpe fpits.
S - 9 -
Tot zo verre als deze pooten zieh uitllrikken, gaat ook, 'myns oordeels,
het Lyf dezer Schepzclen; terwyl het overige den Staart uitmaakt, die allcngskens
tot aan het einde toe dünner wordt. Aan dezcn Ilaart heeft onze Garnaal
van onderen, gelyk de Rivier Kreeften, ook vedcrpooten, waarvan 'er hier
echter maar drie paar, met ggg. asngeduid, gevonden worden. Ieder van de-'-'"-
zelven is, omtrent het midden, in twee gelyke deelen of eindfpitzen gefplee--'^
ten; en met dczen zyn onze Garnaalen gcv/oon gcduurig te fpeelen, als met
vlosvederen, die 2e gezwind hecn en weder bcweegen. Aan 't laatlle lid van
den ftaart zitten, in plaats van de vlotfchubben, zo als aan de Kreeften, zcs
byzondere, beweegelyke lange fpitzen, als by Letter h. te zien is. En dewyl<>•
ieder van dezelven nog eene beweegelyke byfpits heeft, zo gelyken zy naar
een tweetandigen gaifel, wanneer die byfpitzen niet aan de hoofdfpits liegen
want m t laatlle geval fchyncn die beiden te zamen maar ¿ene fpits te'zyn.
R'" 3 Oi n
•MM
f^m 1Ì1