h ' •: i;
Sl-o HI S T O R I E DE R
T M . X C . Zie Krugers Natuurktmde, in de Uitgave van \Y^o, pag. 473.
S . 4.
O p die dies kan ik my ligtlyk verbeeiden, dac my iemind, fchoon hy
t o e f t e m m e , dat die verileende Mosfelen, Slakken, Planten en Beenderen eert
y d s waarlyk zulke Dieren geweeft zyn, als zy iiu nog vcrtoonen, nochtans
vraagen zal, hoe het bygekomeii zy, dat deze dingen in Steen veranderd zyn'
H i e r o p heb ik in "t algemeen her volgende ten antwoord. Dat alle Steenen
uit verfcheiden Vochtiglieden, en andere grover Aarddeelen fchynen ontftaan
t e zyn: te meer, dewyl 't bckend is, dat alle Wateren, zy mögen zo helder
•z-yci de Vaatwerken aauzetten, en dezelven (door den tyd) als met eene fteenen
i c h o r f e overtrekken. Om nu niet te fpreeken van zodanige Bronnen, in welken,
- d e daar in geworpen dingen in fteen veranderd fchynen, om dat ze eene dikke
fteenaehtige fchorfe bekomen; zo weeten wy immers, dat de zogenaamde Leki
l e e n , die menigvuldig, en in allerhande gcdaante, in de bekende Boumansbole
te vinden is, even zo uit het water ontHaat. Diergelyke Wateren nu können
nietalleen veroorzaaken, dat'er, naar gelang hunner verfcheidenheid, 00k
verfcheiden foorten van Steenen, zo wel edelen als gemeenen, uit hun voort
k o m e n ; maar ik geloove teffens, dat de uit verfcheiden fchilfers van Zand,
L e e m en Aarde bellaande Rotzen, daar uit ontftaan zyn. Deze fchilfers naaml
y k zullen, door overllroomingen te zamen gebragt, naderhand door middel
van een Water, of van zodanig eene vochtigheid, die veel tedere aarddeelen
b y zieh had, verhard zyn; doordien deeze aarddeelen, na 't afloopen of ultdampen
dier vochtigheid, te nig gebleeven zullen zyn; am welke reden ook
de eenmaal vaftgezette Rotzen, myns oordeels, niet meer aangroeien. Even
zojaaren
in Peru onthouden hccft, ijcwcert, te "er op hit Penjaanfclie Gebergfc geencrieie
Verileende dingen gevonden worden. Maar, ichoon wy ons ook door beveftigde "Waarneemingen
gedwongen zagen, om dit getuigenis toe te itemmen; zo kan mcn toch niet begeeren,
dat raen uit derzelver oppervlakte ook de inwendige geüeltenis bcöordeele, of dat
mcn noodwendig en volflrekt op en in al!e Bergen verileende dingen vinden moete. My
fchiet te binnen erge.ns geleezen te bebben, dat men eens op cen hoog en tamelyk verre
,van 't water afgelegea Gebergte eene leevende Oester en Kreeft gevonden zou liebbeni en
.dat menig een, om te yerklaaren of op te 'ipsfen, hoe deze Dieren aldaar gekomen waren,
zyne tocvlucht genomen liad tot ongerynide begrippen. Deze leevende Waterfchepzelen,
•hadden zekerlyk geene vleugeleni maar men had aücen op de vogelen, die vieugels hebben,
deze Schepzelen uit het water opgenomen en daar gebragt konden hebben, behoeven te
denken, dan zou men 't niet noodig gehad hebben, zyne toevlueht te neemen tot onwaarfchyr
lyke Verklaaringen. Hy, die ondertusfeheH begeerig is, iets grondigs en uitvoerigs over
de Petrefailie, of Verfteening, te ieezen, kan zulks vinden in het fraaie Hoogduitfclic
Werk, genaamd Funrefliebe Natur gefchiebte äer FerßeinerUn^en zur Erläuterung der Ktiorrifebeti
Samhugen uon Merkwurclrgkeiteii der Natur in folio, Neurenb. 1773. waar van'dc
, eroote Natuur- en Petreiaftie-kundige Heer Prof. ^eban Er/iß Imanuel Wakb, te Jena, de
berücmde Schryver is.
K L E E MANN.
Z O E T - W A T E It 0 L Y P E N. 5 "
üodanig eene vochtigheid heeft dan pok de, door overllrooming, in de BergenTA»,xC.
en Velden gevoerde Slakken, Mosfelen, Koraalen eu andere gewasfen, waarmede
de grond der Zee bedekt is, doordrongen; en dezelven, haare aarddeelen
te rüg laatende, aldus in harde fteenen veranderd. Wil men hier op verder
vraagen, of ik dan geloove, dat de Zee eertyds op die piaatzen geilaan
h e e f t , daar tegenwoordig zulke met verileende Schepzelen vervulde Bergen
gevonden worden? Zo zegge ik rondiiit Ja. Nochtans beweere ik daarom niet,
dat zulks door eene algeineene Overftrooming gefchied zy; nadcmaal ik zeer
wel weete, hoe men hier tegen inbrenge, dat men niet weet, en ook niet
kan toonen, van waar zo veel waters gekomen zou zyn, als 'er tot eene algemeene
overftrooming van onzen Aardkloot, zelfs, tot'boven de hoogfte bergen,
vereifcht wordt*. Want fchoon ik niet twyfiele, dat Hy, voor Wien honderd
jaaren als ¿en dag zyn, tot eene overftrooming Waters genocg konde hebben,
z o
• De geleerde Schryvers van de Algemeene Historie der Waereld (Hoogd. Overzetting I. Deel,
«de afdeeling, pag. 200.) melden ons, hoe iemand, daar toe bekwaam zynde, nitgerckenj
Iieeft, dat 'er, vojgens de allerminfte rekcning, tot znlk eene Overürooming 22 •¿ogenoetnde
Oceaans noodig geweett waren. Dan, dewyl- het Godlyk getnigenis van Mozes niet zegt,
dat alle hooge Bergen ten zelfden tyde en uure onder water geftaan hebben , maar dat het
water 15 Ellen hoog boven de Bergen geftcegen zy; zo kan het immers wel weezen, dat
S ' fchelden, volgens P/«Ai> 104. de Wateren, welken by de Schepping der
Waereld bergen en dalen bedekten, vlieden, en voor wiens ßonder zy daar he-n
w e n moesten, zo dat de bergen hoog opwaarts ryzen en de dalen zieh daar onder zetten
tonden, ten tyde, toen hy de yiarde met de menfclien, door 't Water, vcrderveii wilde,
Mk op zodanig eene wyze is te werk gegaan. Veeiligt heeft hy het binnenlle van den Aardkloot
zo weeten te fchikken, dat de bodem der Zee zieh allengskens »erheffen, en ¡¡et
drooge Land daar en tegen zinken. en tot den bodem der Zee worden luoefti mitsgaders
dat de eerlle zo lang droog en vetheven moeft blyven Haan, tot dat al het Water, dät hy
gedraagen had, i j Ellen buven de hoogSc bergen van 't drooge Land gelleegen was. Eveii
deze, allengskens voor een tydlang opgekomen, en tot droog Land geworden Zecbodem
kan, de gantfehe overllrooming van 't drooge Land gefchied zynde, weder meerendeeis "ezonkeii,
het overgeftroomde Land weder allengskens te voorfchyn gekomen, en 't WaMr
gevoiglyk allengskens weder in zyiie oude verblyfplaats te rüg gekeerd zyn Op deze wve
Muden ook Schepen, die dbor de Menfchen niet te redden, en door de overliroonling fe
Zee op hn drooge waren-, hebben können Stranden en Schipbreuk lyden, Misfchien is deze
Underiteilmg zo ongerymd niet, overmits wy uit de Gefchiedenisfen weeten, dat 'er nog ca
i « 'i - , ' ' "^' Eilanden nit de Zee opgekomen, en daar entigen
gantlche ilnkken Lands ep Eilanden gezonken, cn van de Zee bedekt geworden zyn. Nademaal
er nii ook, buiten twyffel, zo wel verbaazende Ondieptens in df Zee ali hooge Bergen
op het drooge Land zyn, zo kan men, op deze Onderllelling, zeer ügt begrypen, dat
overSroomen" in flaat geweeft is, om het drooge gededte dir"arde te
" '' »aimerkelyk, dat "er, in den waaren en echten Crauaat en Peijliyr,
geeue verfteeningen gevonden worden; en dat zy, die ze daarin meeiien ontdekt tc hebben,
geen waare Granaat- en Po^hyrfteenen gehad hebben? Ihdieli dit-«larheid'zy. zo" moeft
c V ' ™ - ".'""i'''™? "i™- Zondvloed houdeiii want'geduuiende
de Scheppmg konden, als reets gezegd is, geene Zeefehepzeltn in-de hooge bergen
Z . h J e T F f "P ™8 n wai tegen-di eerJten van de Zee veilaaten en, droog moKtmwmdHi . iet gefchapfn waixn-;
K L I. E, ,'RT A K N,
«^iilii
iil^ i
t ; 1
i
ml'
i t i ^ i i i i ;
l ' J i V
liii
r D i i:f