H I S T O R I E D E K
ixxxn/ ™ Eieron vorraoorderden, (zie zyne Memüres
" wt ' f g - I9<50 "tocn vond hy aaii 't lyf van verfcheiden derzelvcij kleine roiide
Lxxxvii.„uicwairen, die 'er, door middel van een kort fteeltje, aan vaft zaten. Deze
„waren deels wie, dcels gcel; en nooit heeft liy 'er meer dan twee of drie
„aan ¿enen Polyp gezien: zy vielen, na dat ze 'er een tydlaiig aangehangen
„hadden, van den Polyp af, op den bodeni van glas. Hy Iieefc dezelven
„verfcheiden maalen, zo wel voor, als na de afzoiidering, waargenomen.
„Eindelyk verdweenen zy allen, uicgenomen een, waaruit veeliigc een Polyp
„voortgekomen is. Hy zegc veeUigt, om dat hy 'er niet geiioegzaam van
„overtuigd was. Want juill ten tyde, toen hy dit nicwas op hec naauwkeurio'tte
„had moeten gadeflaan, heeft hy zulks twee dagen lang verzuimd. Toen^iiy
„ ' e r nu weder na omzag, vond hy ter plaacze, alwaar hy 't zelve gelaaten
„had, een onvorraigen Polyp, die wezenlyk uit een rond lichaam feheen
„voortgekomen te zyn; en wiens lyf, daar 't aan den bodem van 't glas zat,
„ eenigzins uitgerekt was. Het ander einde was nog rond, en aan 't zelve zag
„men dric fpitzen van armen, die begonden uittebotteii. Vervolgens wierd de
„Polyp langer, en kreeg de ordenlyke geilalte dezer Diertjes. Byaldien hy nu
„zyne Waarneeming geen twee dagen lang verzuimd had, en als 'er niet liier
„ e n daar nog andere jonge Polypen aan 't glas gezeten hadden, zo iiad hy
„wiskunftig können weeten, of deze Polyp uit een dierronde gewalTec voort-
„gekomen wäre,,, Zie daar den inhoiid van 't gene 'er de Heer TREMBLE!
van zegt, en 't gene ook de Heer ALL AM AN OJ ten opzidite der Eieren,
onderftelt. Hieruit is 't al vry blykbaar, dat deze vernieerdering der Polypen
door Eieren, zo ze op die wyze gefchiejde, niet zeer aanmerkelyk zyn zou;
doch, indien de Blaas, welke, volgens het bericht van TREMBLEY, door
den Heer DE JUSSIEU aan den Polyp ontdekt is, gelyk hy onderftelde,
vol Eieren gev/eeft wäre, zo zou deze wyze van vermeerdering vsel toereikelyker
weezen. IMaar de Heer DE JUSSIEU heeft ook geen tyds genoeg gehad,
om de zaak zo naauwkeurig te onderzoeken, dat wy 'er met zekeiheid
van overtuigd können zyn; en, fchoon de Heer TREMBLEY geloove, dat
de Blaas van JUSSIEU het door hem ontdekte uitwas geweeft zy, ben ik
nochtans daarentegen van gevoelen, dat de gewaande Eieren van den Heer
TREMBLEY niets anders zyn, dan die kogels of ronde bollen, welken ik hier
voorens pag. 454- als eene ziekte der Polypen aangemerkt hebbe. Alhoewel
wy nu derhalve nog niets zekers nopens de Eieren der Polypen können bepaalen,
zo hebbe ik echter twee gronden, waarop ik onderftelle, dat ook de
vermeerdering der Polypen door Eieren hun eigen zy. Men vindt, ecrftlyk,
in 't voorjaar veele Polypen, die merkelyk kleiner zyn, dan dezulken, welken
door de uitfpruiting voortkomen, zo als ze voor hunne afzondering gevcnden
worden. Ten anderen is 't nu bekend, dat niet aileen de Zwainmen en 't
Mos, maar ook de Schimmel, zieh door hun eigen zaad vermenigvuldigen.
Zouden dan ook wel de Polypen, dewyl ze eene foort van Schepzelen uitmaaken,
die deels tox het Planten - en deels tot het Dieren-Ryk behooren,
hier-
Z O E T - W A T E R - P O L Y P E N . 467
hierin iets byzonders hebben? Doch laat ons wederkeeren tot de befchryving TM
van onzen bruinen Polyp.
10.
LXXXIV.
tot
LXXXVII,
De fpyze dezer Polypen beftaat, als reets gezegd is, meerendeels in Walervloon,
die, wanneer ze de armen van den Polyp te na komen, en er
door geraakc worden, aan dezelven hangen blyven*; gelyk by Letter ö. in de^«''-
de iiu Fig. en by Letter h. in de 2Je Fig. te zien is. Maar ontmoet hem
een grooter Infeft, by voorbeeld, een Slangetje, dan omflingert hy hetzelve
nietlin of twee armen, als boven, by de belchryving der der Oranje-geele
foort gemeld is. Nopens deze Watervloon, die den Polypen tot fpyze dienen|,
• Dat dit blyven hangen aan de armen der Polypen niet ontftaat, uit eene kiceverige Eigenichap
der Polypen - armen maar verklaard kan worden, door eene gciwinde t' zamentrekkinü
der knopjcs of kraaltjes, die, als aan een draad gereegen, aan de armen zitten, en het
daaraan raakende Infefl tuirchcii zieh grypen, en noodwendig vali houden moeteni meene
. ik reets in eene aanmerking op 12. in de betchrjving van den Oranjegeelen Polyp
eenoeezaam aanseweezen te hebben.
® KL E EMANN.
t Nadien de Polypen zeer grcetige Dleren zyn, zo zyn ze ook in 't geheel niet keurig op
hunne fpyze. De Heer Tremblej heeft opgcmetkt, dat ze nagenoeg alle foortcn ran kleine
Waterinleacn voor een goeden buit houden. De takkige of kw^ßige H^atervlson, de Druivenäraa^
en, ¿^.roode Slakken-Wormen, het Oeveriias, en andere Waterlnfeaen meer, dienen
hun "tot fpyze. In 'c kort, zy vreeten geuoegzaam alles wat hun voorkomt. De Heer
Goeze heefc zelf gezien, dat ze kleine jonge Waterniotten ingeüokt hebbeni mitsgaders
kleine Vifehjes en Vhcg<.n; ook grooter dieren, als JVaUrflakken en dlergelykeni allerhande
Aardwormm-, ja zelfs het Fleefcb dient hun, (volgens de ondcrvinding van den Heer
Dr. Schäfer, ili zyne verhandcling van de Armpolypen, ) ingeval van nood, tot voedzel.
Even zo heeft de Heer Tyemble-j hen gevoerd met de koppen van Muggen en andere
kleine Vliegen, ja zelfs met grootere initukken gefnceden Dieren, naamlyk Slakkm > Re~
gm'-mrmen, "t icgewand van Vlfcheni mitsgaders ook met kleingefneedcn ilukjes van
Rund-Lams-tn Kalfsvkcfcb; waarby hy echter opmeikte. dat zc van zodanig vleefch
geene zo volkomen voedzeliiippen, als van de hun gewoone watei inletten, erlangdcn. Dan
levenlooze dingen moeten, als men hen dezelven wil doei> opilokken, eenigzins in bevveeging
gebragt worden; anders zal een Polyp dezelven zeldcn aangrypen . maar veel meer
gantlbh onverfehiUig daar laatcn. Wanneer men veele van deze langatmige Polypen op denc
plaats by eikander hondt, en dezelven een tydlang hongcr doet lydeu. kau men zieh byna
geen aardi'^er en zeldzaamer Schoiiwfpel verbedden; dan 't gene zy, zo door hunne byzondere
bewe?gingen en de vei-wiffilende geftalte, die hun lyf aanileemt. als door het geftadig
verre nitttrekken der armen, om buit te zoeken, voor 't oog des aanlchouwers vertoonen.
Meiilgmaal gebeurt het ook, dat een kleine Polyp, die een al grootcn Worm bemagtigen
wil, zyne ftomheid met het verlies zyner armen betaaleu moeti w.int zulk een voor hem
te magtige Worm wrikt en wringt zieh, door zyne geweldige beweegingen, uit de armen
van den kleinen Polyp, en rukt ze hem wel eens te gelyk af. Doch ichoon de Polypen de
meefte Waterinfeßen, die hun voorkomen, opllokken en verteeren, zo is echter dit merkwaardig,
dat ze noch eikander verteereti, meb vsn anderen verleerd ivorden. Zy üokken,
de een den ander, wel eens, flu half, dan geheel op, maar werpcn den opgeiloktcn weder
witi CD snen heeft tot nog niet können befpcuren, dat de cell den anderen, even als andere
Oüo s
t i f
II! st:.