«74. V E R V O L G vAK DE E E SCHRYVING
•( il'
1>B L!V overige van den zogenaamden Neus, belhat in eene fchorfe, fchale of korft,
en LV. ¿ie [er belcherminge van de inwendige weeke deelcn dient,- en met het gedeehe,
waaraan de pooten hunne inleding hebben, hec Lyf van den Kreeft
uitmaakt. De Haart hceft vyf breede en harde fchalea of gelederen, die ovet
clkander können fcliuiven; en aan 't einde van dezelven vindt men vyf vlotfchubben,
van welken de beide buitenf^en en de middelfte overdwars een
bniglid hebben; Ze zyn allen aan den buitenrand met körte bairen bezet. Ter
oorzaake dezer gellekenifle van den Staart, kan de Kreeft het einde van denzelven
niet alleen breeder, niaar ook fmaller maaken; en gemerkt hy hem
nederwaarts buigen, en door raiddel van de (lerke fpieren, die ier aanzitten,
inirekken kan, zo zwemt hy in 't water altoos achterwaarts. ^yaldien deze
byzondere uitrufling, i o wel van onze als van andere,Kreeften, al geen aanleidins
gegeeven heb%,.tot de uitviiidinj!; der van ouds in'dt'Oorlogen gebruikelyke
HarnafTen; Vo'heeft nochtans het Hoogduitfche w
door men een Borllh^äis verftaai, zyn ooriprong daarvan
d Krebs, waar-
Jeend.
1
Onze Rivier-Kneeft is op eene regelmaatige wyie mef !0 pooten voorzicn;
waarvan 'ei op ieder z^de 5 Haan; ook heeft hy 'er einigen aan den Staart;
doch hier van zuUIp wy naderhand fpreeken. Oiider de gemeide 10 pooten
van 't lyf zyn de beide voorilen altoos de dikllen; en dezen hebben boven«
dien twee groote en ditke Schaaren. De beide daaropvolgende paaren zyn 'er
TAELVIook wel mede voorzicn, gelyk de en'6dj Fig. van Tab. LVl. en LVII.
M LVII uitvvyzcn,' maar, behalve dat ze veel dunner zyn, zo hebben ze ook vcel
5. kleiner Schaaren; daarenboven ziften de beweegelyke fpitzen aan dezen van
buiten, terwyl ze aan de anderen haare inleding ran binnen hebben. De twee
Jsatiie paaren cindelyk vertoonen, in plaats van Schaaren, flechts eene cnkelvoiidige
klaauw-fpits. Uit hoofde van deze pooten kan de Kreeft niet alleen
achterwaarts, en voorwaarts kruipen; maar ze dienen hera ook ter vallhoudinge.
Ook fchynen hem de beide groote Schaaren, waarin hy veel krr.chts bezit,
riet alleen gegeeven te zyn, om biiit te maaken en zieh vaft te houden,
maar ook oni zieh te verdeedigen; waar toe hy dezelven byzonder wel weet
te gebruiken. Als hy in zyn hol 'aan den oever is, zit hy 'er grmeenlyk
vooraan in, met den kop naar buiten gekeerd; komt hem dan een kleine
Vifch, of eenig ander fchcpzel, dat hem tot voedzel ftrekken kan, te na, zo
weet hy 't met zyne fchaaren wel haall te grypep, en tot zieh in zyn hol te
fleepen. Doch merkt hy icts dat hera overmagtig' is, of eene hand, die hem
vervolgt, zo kruipt hy üraks achter uit in zyn hol, dat zomtyds wel eme
Elle lang diep is; als hy zieh daarmede niet veilig genoeg bevindt, llelt hy
zieh, uit al zyn vermögen, met zyn fchaaren tc weer: en kan ziilks nog niet
helpen, dan weet hy zieh, door middel van zyn fpitzen kop, zo vaft te zetten,
dat de hand, die hem grypen vvil, veel eer eene zyner fchaaren van
hem
ASTACUS FLUVIATILIS,