5 ' S H I S T O R I E »ER
Tm. XC. dezer Steenen, Fig. 3. vertoonc hcc, nfdrulizel viin een Polyp ^ diö nog vG^f
•F'g. 3. nieer met onze Arm-Polypen fchyiit Over een te komen; naderaaal men 'er
00k het uitgertrekte lyf en den rondeti kop duidelyk aan berpeurcn tan, zo
Fig. 4. vvel als de 9 armen en een jongen Polyp. De laacile Steen, Fig. 4. brengt ons
het Rif van een Vifch onder 't oog, dat wel eigenlyk niet tot myn oograerk
litt, behoort, maar dat ik afgebeeld hebbe, om dat by door zes Polypen, Lett.
SSSSii'-gggg- h- omgeeven is. De vier, door gggg. aangeweezen, fcbynen in
den eerllen opllag eene andere foort van Polypen, dan de voorigen, geweeft
te zyn; dewyl alle biinne armen zodanig te zamen getoogen zyn, dat ze de
bladeren eener Bloeme verbeeiden, welker, middenfte verbeven deel het lyf
der Polypen nitmaakt, Dan, dewyl deze Schepzels hnnne armen op zo veelerleie
wyze können krommen en buigen, zo is 't niet te verwonderen, dat ze
hier zulk eene zonderlinge gefialte hebben. By b. zien wy, flechts een geringen
indriik van zulk een Polyp met zeer verminkte armen; en by ». vertoonc
zieh wederom een jonge Polyp, die echter reets eenige armen gehad heeft,
welker overfchot by nog vertoont, en waardoor by van de voorigen onderfcheiden
is; ook zou 't wel können zyn, dat de anderen hunne armen al ingetoogen
hadden, voor dat ze den doodfnik gaven*. Wyders moete ik hier
tiog zeggen, dat, naar maate men van zodanige Steeaen het boven- of ender.
deel, de boven- of onderlage kryge, ook de daar in zynde afdrukzels verheven
of verdiept verfcbynen; gelyk altoos te merken is, wanneer de verfteende
dingen nog in haaren Moeder liggen. . Hier mede eindige ik de befchrj'vitig
van de Arm-Polypen der zoete Wateren doch eer ik tot de andere Schepzelen,
waarvan ik in de Voorrede dezer Polypen gewag gemaakt hebbe, overga,,
hebbe ik nog eene nieuwe foort van Vcderbos-Polypen te befchryven.
Bi.
* Of het mogelyk zy, dat een zo gevoelig en ükclitig lichaani, als de Polypen hebben, die;
de minile wederwaardigheid voelende, gewoon zyn hunne armen in ti-ekfcen, zo verfteend'
koilnen vvoidcn i dat meii 't als een P0I7P met airgeftrekte armen erkennen kan, zai ik (iaar"
laatcn-. De Rcfelfche afbccldiogen, en eenige den Polypen gelykeude Verfteeningen, welken ik
gezien hebbe, laatcn my niet wel toe 'er aaa te twyffeleni maar de groote kenner van Veriteeode
zsaken, de Heer Hofraad Johan Ernfl Immanuel fVakb, te Jena, zegt, dat de
v/ezenlieid ?an een uitgedroogdea, of veriteenden, eo tevens zichtbaaren Polyp, die naamlyk'
alle lyne Armen nog hebben zou, rvolftrekt tegengefproken mag worden. ( Z ie het 11 de Stuk:
van zyoen Lcerrykcn Natauronderzoeker, pag. 133 en 140. Halle 1774.) OnderniiTchen
loochent hy echter nier, dat de flymachtige zelfftandigheid van den Polyp verfteend zou
können worden i verniits de ondcrvinding gelecrd heeft. dat het flynlacht-ig ovcrtrekzel vair
een Cemtoph-jt in eene Kali^achrige korli veranderen kan.
K L E £ M A NiN,
.irnik'i i;.',
mSTORIAE POLYPORÜM.
Suj>JJ1. Tab.XCI.
flii^'ilii