53® H I S T O R I E
TAB. dien'de Armpolypen bekend zyn, en die deze Diertjes berchouwt, wanne«
%av. ge ¿ich na te ¿amen treltltea, dau weder uitbreiden, wel op de gedachten
kan Valien, dat hy de armen van een Polyp voor zidi heeft. Doch als hy
voorrs opletcendlieid gebrnikc, zal hy terltond bemerken, dat deze gewaande
armen wezenlyk zo veele enkelde Diertjes zyn, die zieh, gelyk de gezellige
Rupien, byeen houden; en welken ik derhalven, byaldien ze toch onder de
Polypen geteld moeten worden, lievcr Basterdpolypen hebbe willen noemen.
My zyn. verfcheiden foorten van deze kleine Schepzeicjes onder 't oog geko
men; en ik zal, ter voldoeninge van de Uethebbers, hier nog acht foorteo
van dezclvea in afbeelding vertoonen en befchryven.
Behalve het bovengemelde, dat deze Schepzels zieh gemeenlyk in een
klomp by'elkander houden; om wellte reden zy oök van zonimigen, die ze
voor Polypen uitgeeven, ts zamenbangcnde Polypen genoemd worden; hebben
ze ook nog deze Eigenfchappendat ze, een iegelyk op zieh zelve,
door middel van den mond, een wervelftroom in 't water können maaken;
beftendig in beweeging gevonden worden, en zieh liever in onlclaar, dan in
helder water onthouden; het welk louter Eigenfchappen zyn , die by de
Armpolypen niet gevonden worden. Maar gemerkt de Vederbospolyp dezelven
mede bezit, zo ben ik van oordeel, dat die insgelyks te betrekken is
onder de Basterdpolypen-., waar toe ik ook dezen brenge, welker befchryving
ik nu beginnen zal. De eerite is de door my genoemde Knodsvormigs Basterdpolyp,
welken nog geen ander Aucteur, zo ver my bekend is, befchreeven
heeft; en die op onze X C IV^ E Tab., zo wel in zyne natuurlyke grootte,
als by vergrooting, te zien is.
§• 3-
Terwyl ik met veel iever bezig was, in 'c onderzoeken der Armpolypen',
door de Heeren TREMBLEyen B A K E R befchreeven, kwam my, in de maand
Juny, een wit kogelrond lichaani onder 't oog, omtrent ter grootte van een«
kleine Erwt, 't welk indiervoege aan den wortel eener Waterlinze zat, dal
Fi?, t. het toefcheene als of 'er dezelve door heen gefchooven was; gelyk de ilte
L-t/. a. Fig. by Letter a. vertoont. Hoe nieer ik dit lichaam met het bloote oog
befchouwde, hoe meer het my voorkwani te gelyken, naar een bloeienden
Ajuinknop, of den bloelTem van 't Watervlier, dat men Srieeuwballen noemt.
Inmiddels befpeurde ik evenwel, tot myne verwondering, dat dit lichaam nu
eensklaps veel kleiner wierd, en dan allengskens zyne voorige grootte weder
kreeg, Deze ontdekking bragt my eerft op de gedachten, dat dit lichaam
tnifTchien een leevend Schepzel wäre; en toen ik het daarop met een geraeeii
Vergroorglas befchouwde, ^ag Ht wel dra, dat ik niet eea, maar meer, efi
Hei
Z O E T - W A T E R - P O L Y P E N . sm
wel 50 aan elkander hangende Schepzeltjes had, die zieh, by de geringfteTAB.
beweeging, terftond te zamen trokken, en zieh vervolgens allengskens weder''CIV.
uitbreidden;^dan-hoe zy eige'nlyk te zamen hingen, kon ik op dat pas nog
niet ontdekken. Toen ik vervolgens dezen bal van leevende Diertjes, mec
den wortel uit het water nam, fcheen hy Hechts een klomp van zultig ßyra
te zyn, zo als hy in de ade Fig. by Lett. b. voorkomc. OndertulTchen kon-i'iik
uit dit alles genoegzaam bevroeden, dat ik dezen Bai niet naar wensch
können befchouwen, byaldien ik hem niet beftendig in 't vrater liet; derhalve
bragt ik hem in een byzonder glas met water; en zocht ten eerften
naar meer anderen; opdat ik, indien ik dezen by ongeluk verloor, echter
myne waarneeming konde voortzetten. Maar ik moeft al vry wat Emmers
met water doorzoeken, eer ik 'er zes byeen had ; waar uit ik vermoede, dat
deze foort niet zo menigvuldig, als_ andere Basterdpolypen, te vinden is: ook
hebbe ik dezelven, in 't volgende jaar, wezenlyk zelden aangetroifen.
S - 4 . '
.. Men vindt deze foort van Basterdpolypen evenwel, niet alle en aan dewortelen
der Waterlinzen, maar ook, onder en tulTchen dezelven, aan de oppervjakte
des waters, alwaar ze menigmaal verborgen zitten; gelyk in de 3<le
Fig. by cc. te Zien is. Daarbenevens hebbe ik 'er veeltyds eenigen op den is«. cc.
bodem van 't glas gevonden; die waarfchynlyk, met eenige zwaare Plantdeelen,
neder gezonken waren. Onder de zes bovengemelde Ballen of Zwermen,.
welken ik verzameld had, was my die geen, welken ik aan den wortel der
Waterlinzen vond, het alleraangenaamfte ; nademaal hy 'er gantsch vry aanhing,
en ik hem dus van alle zyden befchouwen kon. Ik bezag hem dien
dag verfcheiden niaalen; en was niet weinig verwonderd, toen ik des anderen
daags reets befpeurde, dat zieh twee jonge Zwermen van den ouden afzonderden,
die kort na elkander te voorfchyn kwamen. Beiden waren ze in den
doormeeter wel drie Vierde kleiner, dan de oude; doch even zo rond; en,
wegens hunne witte koleur, niet ongelyk aan eene Sneeuwvlok. Ik hebbe'
dezelven alle drie, naail de ifle i^ig., afzonderlyk afgebeeld; de oude is'
anet Letter d. en de beide jongen zyn met e e. getekend. Dan, fchoon deze Le:t. i.
jongen zieh van den ouden afgezonderd hadden, kon ik echter aan den laat- ™
ften geene vermindering befpeuren ; dan alleen in zo verre, dat hy in 't midden
iets hélderer of doorzichtiger geworden was. De jonge Zvvcrmeii vielen ten e'érilen,
hoewel langkzaam, onder eene beftendige omwenteling, naar beneden;'
maar zy bleeven aldaar niet lang op eene plaats liggen; waht 2y wenteideii, even .
als een kogel om zyn as, al verder voort; en raakten eindelyk, längs de binnen
zyde van 't glas, zo ver in de hoogte, dat ze, elk op zichzelve, een Waterlin-'
zenwortel bereikten; waaraan zy zieh, gelyk de oudeZwerm,va!lzeiteden, enhangen
bleeven. Niets veiwonderden-.y meer, dan, daarzulk een Bai uit zo veel enkele'
enmeer dan 50 Diertjes beftond , dat zoveélehoofdennpchtanseensgezind waren.;
Zzz a §. 5 . Om
Iii»