DER O V E R I G E I N S E C T E N. 321
oogeu liebben, welken van anderen over 't hoofd gezien zyn. Aan de tweedeTAs.^
foort, door hcm belchreevcn, eigene hy insgelyks, behalve de beide ordenlyke''^'''-
oogcn, nog zes anderen coe; waarvan 'er weder, boven de vangtang, aan
ieder zyde drie flaan; en aan zynen groocen Seorpioen tele hy 'er, behalve
de waare oogcn, wel twaalf, aan ieder zyde naamlyk zes; die, volgens zyn
zeggen, by geen andere Sciiryvers opgemerkc zyn geworden. De Heer Lin-
N^us, die in Mufeum Princ, Amoenitat. Acaä. Diff. XI. pag. 324. mede
ecn Seorpioen befcliryft, welken hy, ten aanzicn der groutte, byeenRivier-
Kreefc vergelykt, heeii; ook van vooren, cer wederzyde van hec borilihik, aan
den rand, dric oogen aan denzeiven gevonden, En zo ontdekke ik, aan den
voorilen rand van 't borftiluk van niynen Seorpioen, ook wel iets diergelyks;
dewyl ik 'er, boven ieder deel der Vangtang, drie of vier verheven blinkende
punten of knopjes van ongelyke grootte aan teilen kan; en als ik 'er de
kleinen, die längs de zyden te niet loopcn, by wilde rekenen, zou derzelver
aainal vry nieer weezen. Dan nademaal ik 'er het eigenlle geftel niet in vinde,
hetwelk de in 't midden van 't borilftiik flaande oogen hebben, en ze my
alleen als blinkende punteu voorkomen, hoedanigcn 'er insgelyks aan andere
deelen van den Seorpioen te befpeiiren zyn, zo houde ik ze zo lang voor
bafterd-oogen; tot dat ik gelegenheid kryge, om dezelvcn aan oen leevenden
Seorpioen, zo als 'er zomtyds uit Tyrol wel by ons gebragt worden, naauwieiiriger
te onderzoeken,
§. IG.
, Vermits ik nii al meer dan eens gewag gemaakt hebbe, van de Vangtang
van onzen Seorpioen, zo had ik dezelve ook alvoorens wel mögen befchry-
• ven; maar ik denke dat een ieder die eenige kennis van Infeften heeft, uit
.de Figuur wel gezien en opgemerkt zal hebben, dat ik 'er niets anders door
verllaa, dan de voor oiider hcc borililiik zittcnde, en een paar fanden gelykende
deelen, welken door de Letter a. aangeweezen worden. Elk d e z e r ,
declen is wederom uit twee flukken te zamen gevoegd; doch ik zal de verdcre
befchryving van deze Vangtang zo lang uitflellcn, tot dat ik op eene
andere Tai. haare eigenlyke gedaante, in eene byzondere Figuur, vertoone.
Het lyf van onzen Seorpioen is verdeeld in Zeven ringen of leden, die
-blinkend bram zyn, en turchen ieder van welken raen eene iets heldercr
•verdiepmg waarneemt; die eigenlyk eene taaie huid is, waardoor de leden
zodanig aan elkander verbonden worden, dat ze hunne volkomen bewee^rinir
behouden, en zieh over elkander laaten fchuiven. De eerflen dezer leden zyn
imal, maar in den omtrek des te grooter; waartegen de achterllen veel breen
' f en tevens het langfte lid
3¿e Deel, ide Stuk. x t