f
l i- t
i'i'
f f ! ! ii
V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
S- MTab
LVI Verder zyn de zogenaamde kleine pooten onder den ilaart der Kreeficn,
enLVÜ.fngj welken zy in 't water, even als de Vifchen met hunne Vinnen, beftendig
wapperen en ipeelen, by de Wyfjes van een zonderlingen dienrt. Wanneer zy
de ¿ieren onder den iiaart draagen, zal men bevinden, dat ze allen aan deze
naar pooten gelykende deelen vall: hangen; en dewyl die eigenlle declen zieh
tot aan het eerile lid van den ftaart uitilrekken, invoege dat de eerile niet
verre af zyn van de beide openingen, door welken de Kreeft de Eieren looft ;
zo können dezen ook wel van dezelven opgevangen, en tot de anderen overgebragt
worden; inzonderheid wanneer de Kreeft den ftaart krom trekt. Aan
de middelfte der Vlotrchubben, die aan 't einde van den ftaart zitten, ziet
raen, zo wel in de 5iJe als in de öJe Fig., op de ondervlakte, een platten
of een weinig verheven wrat, met eene langkwerpige opening in 't midden;
welke niets anders is dan het achterfte, waardoor de Kreeft zieh van zyne in
den Endeldarffl verzamelde vuiligheid ontlaft. Zo veel hebbe ik voorditmaal
noodig geoordeeld van de ondervlakte der Kreeften te zeggen; is 'er by geval
iers overgeflaagen en onaangeroerd gebleeven, hetzelve zal in 't vervolg dezei
befchryvinge, waarin ik nog dikmaals van de boven opgenoemde deelen gewag
zal raoeten maaken, wel gevonden worden.
S- 'SIk
hebbe reets een en andermaal gezegd, dat de manier van de paaring der
Kreeften ray onbekend is; en ik moete 'er nog by melden, dat ik 'er ook
nu en dan met anderen van gefproken, maar nooit eenige oploffing daaroratrent
bekomen hebbe. Op zekeren tyd echter, met een myner Vrienden van
deze paaring fpreekende, gaf dezelve ray te verftaan, dat de beroemde Breslaufche
Geneesheer, Sach van Lehenheim, een wydloopig Traktaat van de
Kreeften gefchreeven, en daariii alles, wat raen 'er by andere Schryvers van
aangetekend vindt, met groote vlyt verzameld had; weshalve hy ook niet
twyfielde, of dezelve zou 'er iets, ter myner voldoeninge, nopens derzelver
paaring, in aangehaald hebben. Ik ruftte derhalve niet, voor dat ik dit Werk
in banden kreege; maar 't zclve deelachtig zynde, vond ik 'er weinig in van
't gene ik zo ernftig wenfchte te weecen. 'Er is wcl in 't eerfte Boek van
deze wydloopige befchryving der Kreeften, een Hoofdftuk, zynde het Twaalfde,
waarin hy van de ordenlyke voortteeling der Kreeften bandelt*; en toen
ik in het randfchrift las, op haedanig eene ivyie dezelven paaren, dacht ik,
nu zal ik evenwel eens onderricht worden in 't gene ik verlange te leeren.
Dan ik vond 'er niets anders dan de algemeene voorftelling, dat de Kreeften
paa-
« Cammarohgia, Jjve Oammaroyum ^ i;aficm'um, cGttßderatio Phyfico-PhiUhgico-hißö^
ricO'mediQQ 'ib-jmica p. 232.
O V E R I G E INSESECTEN. 375,
paaren op de wyzc van die Dieren, welken achteruit pifien; en dat het WyfjeT/.E,LV!
by die bezigheid de ondervlakte van den ftaart naar boven kcert; welke het""-^' '
Mannetje voorts met zynen ftaart bedekt. Doch hieruit kon ik des te minder
wys worden,' alzo hy kort te vooren gezegd had, dat de Kreeften van onderfcheiden
geflachte waren; en dat de Mannetjes tuflchen het iyf en den ftaart
twee fpitzen hadden. Ik verhaalde vcrvolgens aan een anderen Vriend, hoe
weinig onderrichting my dat Boek verleend had; en ik ontving hierop ten
antwoord, dat 'er, in de Verzamelingen van de Keizerlyke Academie der
Natuurkunde, eene omftandige befchryving van de Teeldeelen d«r Kreeften
te vinden was: ik vertoefde niet lang met deze Verzamelingen op te flaan, en
bevond zulks in derdaad alzo. De Heer Dr. Lucas Antonius Portius heeft
de aldaar bygebragte befchryving medegcdeeld*. In dat Gefchrift zyn deze
dcelcn zo duidelyk befchreeven, en met de noodige Figuuren naauwkeurig
opgehelderd, dat ik dezelven t^^rftond aan de Kreeften vinden konde. Om die
reden wille ik oois alles, wat ik 'er boven van geraeld hebbe, en 'er nog in
't vervolg van zeggen zal, niet geheel voor niyne vinding uitgeeven; erkennende,
dat ik zuiks meerendeels aan genoemden Heer Poktius te danken
bebbe.
§. 16.
D e onderzoeking der Kreeften, zo als ze tot hiertoe gefchied is, alleenlyk
hunne uitwendige deelen betreffende, heeft weinig zwaarigheid in; en wanneer
tnen de afbeeldingen, die ik 'er van gegeeven hebbe, eens naauwkeurig befchouwt,
zal men alles, wat ik 'er van zegge , ligtlyk omdekken. M.iar
de onderzoeking der inwendige deelen, waarvan ik nu fta te fprecken, valt
integendeel vry bezwaarlyk, inzonderheid wanneer dezelven, gelyk ik gedaaa
hebbe, afgebeeld moeten worden. Deze deelen zyn zeer week en teder, en
cven daarom met eene harde Schaale omüooten, op dat ze niet ligt fchade
zouden lyden. Men moet derhalve, Indien men ze bcfehouwen wille, 'er de
Schaale af neemen; en dewyl men dan ligtlyk deze of gene weeke en tcdere
deelen befchadigt, moet 'er dikwerf mecr dan een Kreeft aan op i:eoftlrd
worden, eer raen dezelven in 20 verre leert kennen, dat men 'er een duidelyk
begrip van vormen könne, lloe gering ook d.iarenboven het uiterlyk aanzien
derz;lven zy, wordt 'er nochtans een geruime tyd toe vcreifcht, om ze afrebeelden.
Dit heeft menigmaalen veroorzaakt, dat ik een zeker deel, wnar van
ik naauwlyks de helft af;ii;emaak-t had, op een nieuw in een anderen Kreeft
van gelyke grootte, moeft zocken, om dit deel vollcdig voor den da^r
brengcn; ook moeft ik niet zeldon nieer dan een Kreeft openen, ter afbeelomge
van dat gedeelte, 't welk ik my voorgefteld had; gemerkt de Kreeften,
wegens de warme Zomerdagen, wel haaft ter verroLtinge overgaan, en alsdan,
len
• Elhsmertd. N. C. Du. II. An S p. 43.