m
j i '
480 H I S T O R I E
Iii' : .
Tab. tot de tweode. zonderlinge vernieerdering van onzeti bruinen Polyp. Dezelve
geichiedc door de verdeclhig van zyn Uchaam, zo als ik van den Oranjegeelen
i x x x v i i P o l y p i-eets aangemeiiu hebbe; dnn deze verdeelc zieh flechcs eens; maar de
tcgenwoordige bruine foort vcrdeek zieh wel tot twee - o f driemaalen toe;
en daarcnboven hcbbe ik befpeurd, dat zelfs de nog aan hem hangende jongen
zieh van elkcmder afzonderen. In den Herfll van 'c jaar 1753. had ik eene
groote menigte dezer bruine Polypen verzameld, onder welken de meeften 5.,
0 , 7 , 8 jongen droegen, die deels al weder jongen hadden. Uit deze menigte
koos ik de kloekrte Voedflermocders uit, om ze in byzondere glazen ce zett
e n , en den Winter door te hoLiden, ten einde te zien, hoe lang zy zieh.,
door 't voorcbrengen van jongen, zouden vermeerderen. Dit hieid aan tot in
de maand Decemher; geduurende welken tyd, op de eerlle van de Moedcr
afgefcheiden jongen, telkens andereil volgden, als bov^n reecs gezegd is. Echter
verminderde ook teiiens het aantal allengskens; men zag aan den ouden
nog wel Kindcren, maar niec meer Kindskindcren; en 't getal der Rinderen
was zelden meer dan vier. Daarbenevens liep hec getal der jongen, aan die
van den ouden afgezonderde Polypen, niet hoogor; ichoon deze vernieerdering,
-door enkele jongen, by zommigen, tot in de volgende maand Fehruar'^
duurde. Maar onder deze Polypen, wel-lcen ik den gantlchen Winter door, ten
deqle mei, doch meeÜal zonder jongen, in byzondere glazen, voor de venfterglazen
van myne karaer had ftaan., waren 'er altoos eitelyken, die zieh in
t w e e , drie of vier deelen fcheenen te verdeelen; gemerkt zy, op verfeheiden
piaatzen, even als mct een draad afgebonden waren. Op dat ik nu deze Ver-
<3ecling des te beter waarneemen mogte, 20 bragt ik 'er eenigen onder myn
tc zamengeileld Mikroskoop. De eerfte, dien ik met dit oogmerk befchouw.
de., had drie jongen aan 'c lyf hangen, van ongelyke grootte en ouderdom;
Ta'o. en vertoonde zieh in de geftalce van de i^e Fjg. op Tab. LXXXVII. Zyn kop,
• , mec 8 armen voorzien, wordt door Letter a. aangeweezen; de ftaart met b.
¿Jf;^ oudile der jongen c. had reets vyf armen, doch aan de beide overigen
e. d. en e. was 'er «og niets van te zien. De oude Polyp had, ondanks zync
ophanden zynde verdeeling, nog kort geleeden eene Watervloo ingeilokt,
Leit. f. welke men by / duidelyk, in zyn doorzichtig lichaam, zien kon; en niec
¿'. en verre van daar was by Letter g. de plaats, daar de verdeeling ilond te ge*
ichieden; hoedanig iets ook aan het oudfte kind c. by h. te zien is. Overraits
ik nu, uit deze beide naar gerade even diepe inkervingen, genoegzaam beipeurde,
dat de verdeeling of afzondering van die beide Polypen op het punt
w a s , zo bleef ik 'er onophoudelyk op ftaroogen; en zy gefchiedde ook werk-
Jyk binnen een kwartier uiirs-*. Vooreerft fcheidde de oude Polyp a. b. zieh
by
• Deze verdeeling der Polypen gcfchicdt, volgers het oordeel van den Heer Trmbky, te
z e l d e n , om-te zeggen, d?,t deze nisnier van vermecidering hun eigen en natuuriyk is, of
dat men ze met die der Uilfpruiting in gelyken jang ion können Hellen. Hy houdt z,ulks
• daarom voor icts buitengewoons. Om die 2.clfde rede is ook de Heer Bonnet, in her
hX'
HiSTORIAi:' POLTPOR UM. '
Siqypl Ikb.LXXXrTi.