I l i ' ^ ; - : !
:=..,.i
3 0 2 V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
LXXI ^«^n^ cn gaf haar terftond z,.
veel bladeren van dit kraid, dac ze, na de eerlle ontlldtenis, haaren verdct
eedull kun voldoen. Zo dra ik 'er mede t' hnis gekoracn was, zctiede ik v!
J ' i . i . i u i i y toe, om haar aftemaalen, op die wyze als ze Fig. !. ii. verfchvnt
Haare grondverive is over 't geheel vleefchkoleurig; de kop aileen is blinkende
n gelyk deze met donkere of zwartachtige lüiien doortoogen is, zo ziet me>'
00k aan c lyf verfcheiden in de lengte uitloopende liiiien, welken in de vol
gende orde (laan. De bovenrfakte van den rüg heefc op ieder zyde een
zwarcen llreep, en deze beiden zyn grover dan de anderen. In 'c midden
t u J c h e n dezelven ziet men eene bleeke en tedere graauwe linie, beneveiis
welke men zo veele paaren zwarte Ilipjes faefpeurc, als 'er riii-cn aan 't lyf
zyn. Onder de beide grove rüg-linien telt men, tcr weder zyde, nos dric
hairdunnen, bleek graauwen; van welken de twee onderflen zo naby elkandet
voorcloopen, dat ze maar eene linie fchynen uic te inaaken.
N a verloop van drie dagen kroop deze Rups in de aarde, en kwam nitt
weder te voorfchyn. Ik liet dezelve vyf dagen Iing ongelloord liggen; en toet
Ik haar eindelyk weder opdelfde vond ik, dat de Rups in een, zonder esnij
f p i n z e l , verwulfd kuiltje gelegen was; hebbende de gedaante der Poppe, dit
Tii.!.\i,m Fig. e. 12. ce zien is. Zy vertoonde zieh taraelyk rank; blonk als met een
verlakzel overtoogen; had eene fchoone oranje-geele koleur, en was aan'i
einde van 'c laatlfe lid met twee hairdunne fpitzen bedeeld. Den Vlinder kreeg
ik niet ce zien; alzo de Pop, zonder dat ik weete door welk coeval, te vroej
gellorven iS« Ten laatfls vercoonc dezs Piaic nog
De aardbruine RUPS, met zwarte Schuhhen - Vlakken op dm
rüg; behoormd: mede onder de meergemelde tvaeede Claß
der NachtvUnders.
I .
Z o WCL in eenigs voorige bladen, als in her tegenwoordige, hebbe ik
van zodanige Rupfen gefproken, welken ik voor byzondere en my nog onbekende
foorten uitgaf, tot dac de daar uit vaortkomende Vlinder my toonde,
dat zulks alleen voor eene wiiTelvalligheid te houden is. Doch gelyk dit meniäinaalen
plaats heeft, zo gebeult hec ook wel in cegendee!, dac men zomwylen
R u p f e n ontdekt, die in den eerüen opflag volkomen gelyk fchynen aan anderen,
c n uit welken nochtans vervolgens een gantfch andere Vlinder voorckorat,
dan die geiie is, welken men daar uit verwachtte. Dit alles heeft my zo opmerkzaara
leeren worden, dac ik niec ügt ineer eene Rups zo ter loops befchouwe
l i D E R O V E R I C E I N S E C T E N. 3 5 3
, , maar als ZV eenige gelykheid heefc met deze of gene my befende TAB.
f dl o n d z2k ik haa? des te naauwkeuriger; en ingevalle ik 'er eenj^^e^XX!.
S f e tek™ Ingen aan vinde, befpaare ik geen moeite om ze zorgvuld.g
') te kweeken. ' • ' '
Met deze laattte Rupfe onzer Tai. LXXI., in f / 13- ^ e b e e l d , hebbeFv./..3
ik even zo ?ehandeld. Ik zag dezelve eens, by geyal, terwyl ik eene wande-
L deed op een Knollen-Akker, op den grond kruipen. In t begm fcheen
® rp 7vn die ik in 't Eeriie Deel, in de tweede ClalTe der
^ e m y de e fde te zyn, die iK m be f c h r e e v e n had; doch
S S : 'e o ' m ^ a - r S t f befchonwen, zag ik terilond dat ze byzond
e donkere fchubacbtige vlakken op den rüg droeg; en dat haar laatfte
• M niet z r fpi t s toeloopende als dat der voorgemelde, maar meer rond ver-
Ecven en een gzins opgeworpen was; ook bemerkte ik op deszelfs verhooging
S L e dwarsliuie; en vond op den hals geene zwarte vlakken. Die alles
b w o f ' my deze Rups .«ede te neemen, en te zien of ik haar ter veränder
n™ konde beengen: maar zo goed als myn voorneemen wäre zo flechc was
r f e a e n l e l de uitflag; want de Maden, die 'er alrede inwoonden, bragten te
wege , d « a my meV de enkele afbeelding der Rupfe vergenoegen moell-;
èwyl ze, zonder te veranderen, liierf.
A a s N A -
•fi : i';,!: