« . i a u ; ;
liiWri' M i
388 V O O R B E R I C H T ,
LXXII.'-'^ doeii, dat ik alle rayne andere bezigheden moefte laaten vaaren;
',•'11 :
gelyk ik 'er dan 00k, ondanks myne verzwakking door de
ziekte , die myne linkerhand verlamd had, den gantfchen Zomer,
van 't jaar 1753., van de Lerne af tot in den Herfit, myn tyd
aan befteed hebbe. Dit veroorzaakte eene vertraaging in 't uitgeeven
myner Natuurlyke Hiftorie; welke ik hier door eenigzins
hoopte te vergoeden. Eene tweede oorzaak was de beitendige
wenfch en begeerte myner Beguniligers en Vrienden; waarvan
zommigen myne onderzoeking der Polypen hadden.bygewoond;
die my geduurig tot de iiitgave aandrongen. Onder deze Vrienden
waren 'er 00k eenigen, die nog als eene derde beweegrede
bybragten, hoe miflcbien anderen my, met de befchryving der
Polypen, mogten voorkomen; en men my alsdan zou können
befchuldigen, dat ik met eens anders vederen pronkte, of my
met de wolle van vreemde Schaapen bekleedde. Doch wat dit
laatfte betreft, hier voor duchtte ik geenszins: zo min als my
zulks ooit te lafte gelegd heeft können worden, alzo min zal
men 't, vertrouwe ik, in 't vervolg können doen. Myne Tekeningen
en Afbeeldingen moeten my ten dien opziehte verdeedigen;
en ik ben nog kortlyk verzekerd geworden, dat de Heer
D E REAUMÜR, dien ik den bellen kenner in deze zaaken
mag noemen, dezelven volkomen heeft goedgekeui-d.
Ik zal dit Foorbericht eindigen, met alleenlyk ten beiluite te
zeggen, dat 'er, na deze Polypen nog veele Infeften overig
z y n ; zo van die genen, daar ik reets nadere ondervinding van
hebbe, als van anderen, die by my nog niet te voorfchyn gekomen
zyn, en welken ik echter hoope te leeren kennen; waarvan
de Afbeeldingen en befchryvingen in 't Vierde Deel ftaan
te volgen. Ik zal my, gelyk te vooren, bevlytigen, om dezelven
niet alleen ten aanzien van hunnen oorfprong, maar 00k
ten opziehte van hunne verandering, zo volledig te befchryven
als immers mogelyk is. De befchryving van een Infeä: tocii,
waarin alleen deszelfs deelen, en de overige Eigenfehappen, of
in 't geheel niet, of maar ter loops, aangehaald worden, kau
den
V o o R B E R I c H T. 389
. t ipfhebberen der Natuurlyke Hiftorie weinig genoegen verÄ
b met veel achting noemt &c.
A U G U S T JOHANN RÖ S E L
VAN ROSENHOF.
TAU.
LXXII
Ddd s H I '